Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 31-05-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:4208, 15/01509
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 31-05-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:4208, 15/01509
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 31 mei 2016
- Datum publicatie
- 10 juni 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2016:4208
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2015:6628, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:356, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 15/01509
Inhoudsindicatie
Recht van successie. Navordering. Onbeperkte termijn. Reikwijdte?
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 15/01509
uitspraakdatum: 31 mei 2016
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Zwolle (hierna: de Inspecteur)
en het incidentele hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 3 november 2015, nummer AWB 15/3029, in het geding tussen de Inspecteur en belanghebbende
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor een verkrijging van de nalatenschap van [A] , overleden [in] 1998, een navorderingsaanslag in het recht van successie opgelegd van € 100.925 (hierna: de navorderingsaanslag).
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de navorderingsaanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak op bezwaar in beroep gekomen. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft het beroep bij uitspraak van 3 november 2015 gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de navorderingsaanslag vernietigd.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft het incidentele hoger beroep van belanghebbende beantwoord.
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
Partijen hebben het Hof toestemming verleend om zonder mondelinge behandeling op het hoger beroep van de Inspecteur en het incidentele hoger beroep van belanghebbende te beslissen. Naar aanleiding hiervan heeft het Hof bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten.
2 De vaststaande feiten
De moeder van belanghebbende, [A] (hierna: erflaatster), is [in] 1998 overleden. Belanghebbende is enig erfgenaam.
Belanghebbende heeft op 26 augustus 1999 aangifte voor het recht van successie (hierna: de aangifte) gedaan.
Belanghebbende heeft op 25 februari 2014 melding gemaakt van niet aangegeven bezittingen in de vorm van banktegoeden en effecten bij [a-bank] te [B] , Zwitserland (hierna: het buitenlandse vermogen) in het kader van de inkomstenbelasting door middel van een ‘Verklaring Vrijwillige verbetering’. Hierin heeft belanghebbende vermeld dat het niet aangegeven buitenlandse vermogen is verkregen door vererving uit de nalatenschap van erflaatster.
Belanghebbende heeft het buitenlandse vermogen van erflaatster destijds niet in de aangifte vermeld.
De Inspecteur heeft bij brief van 21 juli 2014 de navorderingsaanslag aangekondigd en deze met dagtekening 9 september 2014 opgelegd.
In de uitspraak op bezwaar is het bezwaar afgewezen.
De Rechtbank heeft – kort gezegd – geoordeeld dat noch uit de tekst van artikel 66, lid 3, van de Successiewet 1956 (hierna: SW) noch uit de wetsgeschiedenis volgt dat de wetgever bedoeld heeft om onbeperkte terugwerkende kracht aan dit artikellid te verlenen, in die zin dat ook in de gevallen waarin – zoals hier – de navorderingsbevoegdheid reeds op 1 januari 2012 was vervallen die bevoegdheid zou herleven. De Rechtbank heeft derhalve de navorderingsaanslag vernietigd.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In het hoger beroep is in geschil of de navorderingsaanslag terecht is opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de Inspecteur op grond van artikel 66, lid 3, van de SW, het te weinig geheven recht van successie kan navorderen. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend. Bij bevestigende beantwoording is tussen partijen de hoogte van de navorderingsaanslag niet in geschil.
In het incidentele hoger beroep is in geschil of een hogere forfaitaire proceskostenvergoeding moet worden toegekend dan de Rechtbank heeft gedaan. Het geschil spitst toe op de vraag hoe hoog de wegingsfactor moet zijn. Belanghebbende stelt primair 2 en subsidiair 1,5 en de Inspecteur stelt de wegingsfactor, conform de Rechtbank, op 1.
De Inspecteur heeft – kort gezegd – het volgende aangevoerd. Uit de wetsgeschiedenis blijkt duidelijk dat de wetgever een onbeperkte navorderingstermijn voor ogen heeft gehad met als doel fraudebestrijding. Uit de tekst van artikel 66, lid 3, van de SW, volgt daarom dat in alle situaties waarin onjuist aangifte is gedaan de bevoegdheid tot navorderen niet is vervallen als de termijn van twaalf jaren is verstreken. Verder stelt de Inspecteur zich op het standpunt dat door de onmiddellijke werking en het ontbreken van overgangsrecht de tekst van artikel 66, lid 3, van de SW, rechtstreeks van toepassing is en de oude wettekst geen rol meer speelt. Dit artikellid heeft terugwerkende kracht die niet beperkt blijft tot bepaalde gevallen, aldus de Inspecteur. Met betrekking tot het incidentele hoger beroep stelt de Inspecteur dat een wegingsfactor van 1 volstaat.
Belanghebbende stelt zich – kort gezegd – op het standpunt dat de rechtszekerheid meebrengt dat de navorderingsbevoegdheid, die op 30 december 2010 is vervallen, niet kan herleven en dat de wetgever, als deze anders zou hebben gewild, in de SW uitdrukkelijk een onbeperkte terugwerkende kracht zou hebben neergelegd. Er is sprake van overgangsrecht en daar heeft de Rechtbank invulling aan gegeven, aldus belanghebbende. Met betrekking tot het incidentele hoger beroep stelt belanghebbende dat bij de berekening van de forfaitaire proceskostenvergoeding, gelet op de hoogte van de navorderingsaanslag en de inhoud van het geschil, moet worden uitgegaan van een wegingsfactor van 2 dan wel 1,5.
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en ongegrondverklaring van het beroep.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, doch alleen voor wat betreft de hoogte van de toegekende proceskostenvergoeding.