Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 07-06-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:4546, 14/01252

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 07-06-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:4546, 14/01252

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
7 juni 2016
Datum publicatie
17 juni 2016
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2016:4546
Zaaknummer
14/01252

Inhoudsindicatie

Schenkbelasting. Lening door ouders. Kwijtschelding. Bijzondere vrijstelling voor mensen die schulden niet kunnen voldoen van toepassing?

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Arnhem

nummer 14/01252

uitspraakdatum: 7 juni 2016

Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 4 november 2014, nummer AWB 14/2021, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Aan belanghebbende is in verband met een belaste verkrijging krachtens schenking, ter grootte van € 104.970, een aanslag schenkbelasting opgelegd van € 10.497 (hierna: de aanslag).

1.2

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.

1.3

Belanghebbende is tegen die uitspraak op bezwaar in beroep gekomen. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft het beroep bij uitspraak van 4 november 2014 ongegrond verklaard.

1.4

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5

Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 april 2016 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen belanghebbende, alsmede mr. [A] namens de Inspecteur.

1.7

De Inspecteur heeft een pleitnota overgelegd.

1.8

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

De ouders van belanghebbende hebben in 2002 aan belanghebbende een lening verstrekt van € 110.000. Belanghebbende heeft met dit bedrag schulden aan derden, waaronder de [a-bank] , afgelost.

2.2

Tussen belanghebbende, zijn echtgenote en zijn ouders is op 17 januari 2010 een overeenkomst van geldlening ondertekend. De inhoud van deze overeenkomst luidt, voor zover van belang:

“Artikel 5. De hoofdsom bedraagt per 31 december 2009 € 110.981,00.

(…).

Artikel 7. Omtrent de opeisbaarheid van hoofdsom en rente komen partijen overeen dat de hoofdsom uitsluitend opeisbaar is op het moment van overlijden van de langstlevende van geldgever.

Artikel 8. Aflossing van hoofdsom en rente tot de dag van teruggave moet plaats gehad hebben één jaar na de overlijdensdatum van de langstlevende van geldgever.”

2.3

Tussen belanghebbende, zijn echtgenote en zijn ouders is op 29 september 2012 een overeenkomst van schenking ondertekend. De inhoud van deze overeenkomst luidt, voor zover van belang:

“schenkers schelden begiftigden hun boven genoemde leenschuld jegens hen per 1 oktober 2012 kwijt tot een bedrag ad € 120.738,=;”

2.4

In de aangifte Schenkbelasting 2012 wordt een beroep gedaan op een ‘andere bijzondere vrijstelling’ (vraag 5e) met de toelichting:

“Vader heeft medio 2002 een lening verstrekt welke in 2009 hernieuwd is van Eur 113.000. Gezien de financiele situatie van ontvanger, namelijk een negatief vermogen van ca. Eur 300.000, met name veroorzaakt door een woning met een WOZ waarde van 1 mio en een hypotheek van 1.290.000, en geen overige noemenswaardige liquiditeiten, verzoekt ontvanger om een bijzondere vrijstelling.”

Onder vraag 3e in deze aangifte wordt vermeld dat de schenking uit een kwijtschelding van een lening bestaat en dat de schenking een waarde van € 110.000 heeft.

2.5

In de uitspraak op bezwaar is het bezwaar afgewezen. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geoordeeld dat op het moment dat het belastbare feit (de kwijtschelding) zich voordoet, dient te worden vastgesteld of de vrijstelling van toepassing is, dat in 2002 schulden aan derden zijn afgelost en dat belanghebbende met het (op papier) ontvangen bedrag niet zijn schuld heeft betaald.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In geschil is of de aanslag schenkbelasting terecht is opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de vrijstelling van artikel 33, aanhef en ten 8°, van de Successiewet 1956, van toepassing is. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de Inspecteur ontkennend.

3.2

Belanghebbende heeft aangevoerd dat door de schenking een vordering op zijn ouders is ontstaan, waarna verrekening met zijn schuld heeft plaatsgevonden, dat er geen sprake is van kwijtschelding en dat in feite (economisch gezien) de lening als een tussenstap moet worden gezien tot de schenking.

3.3

De Inspecteur stelt zich kort gezegd op het standpunt dat geen verschil bestaat tussen de situatie dat eerst een schenking heeft plaatsgevonden, gevolgd door verrekening en de situatie van kwijtschelding en dat de vrijstelling dient te worden getoetst op het moment van het belastbare feit.

3.4

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraak op bezwaar, alsmede tot vernietiging van de aanslag.

3.5

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing