Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 14-06-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:4831, 15/00259

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 14-06-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:4831, 15/00259

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
14 juni 2016
Datum publicatie
1 juli 2016
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2016:4831
Zaaknummer
15/00259

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting. Verzoek teruggaaf. Aftrek voorbelasting. Economische activiteiten? Uitgeven boek.

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Arnhem

nummer 15/00259

uitspraakdatum: 14 juni 2016

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)

en het incidentele hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Breda (hierna: de Inspecteur)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 februari 2015, nummer AWB 14/1335, in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Belanghebbende heeft bij aangifte voor het tijdvak 1 april 2013 tot en met 30 april 2013 verzocht om een teruggaaf van € 2.240. De Inspecteur heeft bij beschikking geen teruggaaf verleend.

1.2

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de beschikking gehandhaafd.

1.3

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 12 februari 2015 gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en het bedrag van de teruggaaf omzetbelasting voor het tijdvak 1 april 2013 tot en met 30 april 2013 vastgesteld op € 1.396,09.

1.4

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. De Inspecteur heeft in een apart geschrift incidenteel hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft het incidentele hoger beroep van de Inspecteur beantwoord.

1.5

Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 mei 2016 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord [A] , gemachtigde van belanghebbende, alsmede mr. [B] namens de Inspecteur, bijgestaan door drs. [C] .

1.7

Partijen hebben een pleitnota overgelegd.

1.8

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

Belanghebbende is op 1 maart 2001 opgericht door [D] (kantoorhoudend te [E] in Ierland), [F] (kantoorhoudend te Gibraltar) en de heer [A] (hierna: [A] ). Bij de oprichting is [A] benoemd tot directeur van belanghebbende.

2.2

Belanghebbende is bij beschikking met dagtekening 8 november 2004 aansprakelijk gesteld voor een gedeelte van in totaal € 49.945 van de door [G] B.V. niet betaalde naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen over de periode 1 januari 1998 tot en met 31 december 2001. Het bezwaar, het beroep en het hoger beroep tegen deze beschikking zijn ongegrond verklaard.

2.3

Tot de gedingstukken behoort een kopie van een factuur van [H] B.V. aan belanghebbende van 12 april 2013, waarop een bedrag van € 1.801,82 aan omzetbelasting is vermeld. Op de factuur staat vermeld dat zij het dossier “ [X] /Ontvanger” betreft. De specificatie daarvan vermeldt onder andere een terechtzitting op 13 februari 2013, met voorbereiding en reistijd.

2.4

Op 13 februari 2013 heeft een zitting plaatsgevonden bij het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, waar onder anderen [A] en mr. [I] (hierna: [I] ) als gemachtigde van belanghebbende zijn verschenen. Tijdens deze zitting zijn, blijkens de uitspraak van 17 september 2015 en het proces-verbaal van voornoemde zitting, naast het hoger beroep van belanghebbende tevens de volgende hoger beroepen van [J] B.V., [K] B.V. en [A] behandeld:

10/00769

Belanghebbende

Aansprakelijkstelling [G] B.V.

10/00878

[J] B.V.

Vennootschapsbelasting 1997

10/00879

[J] B.V.

Vennootschapsbelasting 1998

10/00880

[J] B.V.

Vennootschapsbelasting 1999

10/00881

[J] B.V.

Vennootschapsbelasting 2000

10/00882

[J] B.V.

Dividendbelasting 1997

10/00883

[K] B.V.

Vennootschapsbelasting 2000

10/00884

[K] B.V.

Vennootschapsbelasting 2001

11/00409

[A]

Inkomstenbelasting 1998

11/00410

[A]

Premie WAZ 1998

11/00411

[A]

Navordering Inkomstenbelasting 1998

11/00412

[A]

Inkomstenbelasting 2000

11/00413

[A]

Premie WAZ 2000

11/00414

[A]

Inkomstenbelasting 2001

11/00415

[A]

Premie WAZ 2001

2.5

Belanghebbende is sinds 1 december 2000 als ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 aangemeld en heeft sindsdien aangiften omzetbelasting gedaan. Sinds 2008 tot (in elk geval) het onderhavige tijdvak, heeft belanghebbende geen omzet gegenereerd. De Inspecteur heeft de sinds 2008 tot april 2013 gevraagde teruggaven steeds verleend.

2.6

Bij brief van 5 februari 2013 heeft de Inspecteur belanghebbende vragen gesteld over de activiteiten, de omzet en de voorbelasting van belanghebbende sinds 2008.

2.7

Belanghebbende heeft bij brief van 11 februari 2013 gereageerd op de onder 2.6 bedoelde brief. De antwoorden luiden als volgt:

“1. Sinds 2008 zijn geen commerciële activiteiten verricht.

2. Derhalve zijn er sinds 2008 ook geen omzetten uit commerciële activiteiten behaald.

3. De voorbelasting bestaat uit kosten voor de advocaat, telefoon en levering van diensten.”

2.8

Op 14 mei 2013 heeft belanghebbende voor het tijdvak april 2013 op aangifte om een teruggaaf verzocht van € 2.240. Bij brief verzonden op 15 mei 2013, per abuis gedateerd 15 maart 2013, heeft de Inspecteur belanghebbende verzocht om een nadere onderbouwing van de gevraagde teruggaaf.

2.9

Belanghebbende heeft bij brief van 21 juni 2013 op het onder 2.8 bedoelde verzoek van de Inspecteur gereageerd. Belanghebbende heeft daarin geantwoord dat haar activiteiten advisering en verkopen van diensten en producten omvatten en dat zij in de periode april 2013 geen omzet heeft behaald uit activiteiten. Belanghebbende heeft het voor het tijdvak april 2013 terug te vragen bedrag als volgt gespecificeerd:

Crediteur

Datum

Nummer

Bedrag

Btw

[L]

12-03-13

1/141

64,91

13,63

[L]

11-04-13

1/142

54,22

11,39

[L]

15-04-13

402266-0205

-83,87

-17,61

[M]

02-04-13

93603

93,51

19,64

[I]

12-04-13

20130011

8.580,08

1.801,82

[N]

01-04-13

13031053

250,00

52,50

[O]

08-04-13

K1311113

212,51

44,62

[O]

04-04-13

U13-6203133-004

-21,84

-1,30

[P]

16-04-13

2013.0003

1.500,00

315,00

Totaal

2.239,68

2.10

Belanghebbende heeft in de aangiften voor de tijdvakken juni 2013 en oktober 2013 omzet aangegeven.

2.11

Bij brief van 24 november 2014 heeft [I] onder andere het volgende geschreven:

“Uit bijgaand proces-verbaal van die terechtzitting blijkt dat deze onder meer ziet op de aansprakelijkstelling van [X] door de Belastingdienst. De grondslag voor deze aansprakelijkstelling, te weten: naheffingsaanslagen loonbelasting ten name van [G] B.V. c.s., speelt [een] cruciale rol in de overige procedures. Dat blijkt wel uit de omstandigheid dat uw privé aanslagen inkomstenbelasting en de overige aanslagen vennootschapsbelasting/dividendbelasting volgens het tijdens de terechtzitting besproken compromis zouden worden vernietigd resp. komen te vervallen.”

2.12

Bij brief van 25 november 2014 heeft [Q] onder andere het volgende geschreven:

“In bovengenoemd dossier hebben de voorschotfacturen 2013.0003 d.d. 16 april 2013 (…) inderdaad betrekking op door mij verrichte onderzoeks- en advieswerkzaamheden in opdracht van de bestuurder van [X] B.V ( [X] ), welke werkzaamheden toezien op het treffen van rechtsmaatregelen tegen de Belastingdienst wegens gesteld onrechtmatig handelen jegens [X] .”

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In geschil is of en tot welk bedrag belanghebbende in het tijdvak 1 april 2013 tot en met 30 april 2013 recht heeft op aftrek van voorbelasting. Voorts is in geschil of belanghebbende recht heeft op proceskostenvergoeding wegens aan haar verleende rechtsbijstand.

3.2

Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.

3.3

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, en tot vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur en tot verlening van een teruggaaf van € 2.240.

3.4

De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, en tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing