Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 14-06-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:4843, 16/00062
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 14-06-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:4843, 16/00062
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 14 juni 2016
- Datum publicatie
- 1 juli 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2016:4843
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:995
- Zaaknummer
- 16/00062
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Aftrek uitgaven levensonderhoud dochter. Redelijkerwijs gedrongen?
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 16/00062
uitspraakdatum: 14 juni 2016
Uitspraak van de tweede enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Amsterdam (hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 15 december 2015, nummer AWB 15/2556, in het geding tussen de Inspecteur en
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2012 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.941. Aan belastingrente is daarbij een bedrag berekend van € 238.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar het belastbare inkomen uit werk en woning verminderd tot € 34.521 en de belastingrente dienovereenkomstig verminderd tot € 206.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 15 december 2015 gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de Inspecteur opgedragen om binnen acht weken met inachtneming van deze uitspraak opnieuw uitspraak op bezwaar te doen.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2016 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord namens de Inspecteur [A] en mr. [B] .
De griffier van het Hof heeft belanghebbende op 13 april 2016 bij aangetekende brief gericht aan het laatstelijk bij het Hof bekend adres van belanghebbende ( [a-straat] 31, [Z] ) uitgenodigd ter zitting te verschijnen, doch belanghebbende is – zonder bericht – niet verschenen. Uit een door de griffier ingesteld onderzoek blijkt dat deze uitnodiging op 16 april 2016 door of namens belanghebbende op een locatie van PostNL is afgehaald en dat daarvoor is getekend. Belanghebbende is derhalve op een juiste wijze voor de zitting van het Hof uitgenodigd.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende is gehuwd en heeft vier kinderen. Tot het huishouden van belanghebbende en zijn echtgenote behoorde in 2012 onder meer zijn dochter [C] (hierna: de dochter), geboren [in] 1995.
Belanghebbende had voor het eerste en tweede kwartaal van 2012 recht op kinderbijslag voor de dochter. Voor het derde en vierde kwartaal van 2012 was dat niet het geval omdat het inkomen van de dochter hoger was dan het vrijgelaten bedrag als bedoeld in artikel 7, vijfde lid, van de Algemene Kinderbijslagwet in samenhang met artikel 3 van het Besluit onderhoudsvoorwaarden kinderbijslag (tot 1 oktober 2012 € 1.240 per kwartaal, per 1 oktober 2012 € 1.266 per kwartaal).
De dochter heeft in 2012 een inkomen genoten van € 5.924.
Belanghebbende heeft aangifte IB/PVV 2012 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.314.
De aanslag IB/PVV 2012 is opgelegd op 28 november 2014. Het belastbare inkomen uit werk en woning is daarbij in afwijking van de aangifte vastgesteld op € 35.941 (aangegeven bedrag van € 25.314 vermeerderd met correcties in verband met aftrekbare kosten eigen woning (€ 1.950), uitgaven voor levensonderhoud van kinderen (€ 5.625) en aftrekbare giften (€ 3.052)).
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur de aftrek wegens levensonderhoud van kinderen met betrekking tot zijn zoon [D] , geboren [in] 1991, voor het eerste en tweede kwartaal van 2012 alsnog in aanmerking genomen tot een bedrag van € 1.420. De aanslag IB/PVV 2012 is derhalve verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.521 (€ 35.941 minus € 1.420).
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of belanghebbende recht heeft op aftrek wegens uitgaven voor levensonderhoud van de dochter voor het derde en vierde kwartaal van 2012. Het geschil spitst zich toe op de vraag of belanghebbende zich redelijkerwijs gedrongen heeft kunnen voelen tot het doen van uitgaven voor het levensonderhoud van de dochter.
De Inspecteur beantwoordt deze vragen ontkennend. Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, en tot ongegrondverklaring van het beroep.
Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.