Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 14-06-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:5174, 15/01214, 15/01215 en 15/01216
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 14-06-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:5174, 15/01214, 15/01215 en 15/01216
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 14 juni 2016
- Datum publicatie
- 1 juli 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2016:5174
- Zaaknummer
- 15/01214, 15/01215 en 15/01216
Inhoudsindicatie
Algemeen. Fiscale stelsel van rechtsmiddelen is niet in strijd met art. 6 EVRM.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummers 15/01214, 15/01215 en 15/01216
uitspraakdatum: 14 juni 2016
Uitspraak van de achtste enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 23 juli 2015, nummers AWB 14/5877, AWB 15/1389 en AWB 15/1390 in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Doetinchem (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Na een daartoe door belanghebbende ingediend verzoek heeft de Inspecteur – uiteindelijk – het verzoek van belanghebbende tot ambtshalve vermindering van de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: de IB/PVV) voor de jaren 2006 en 2007 afgewezen wegens termijnoverschrijding. Aan het verzoek voor de jaren 2008 en 2009 is de Inspecteur ten dele tegemoetgekomen.
Op de bezwaarschriften van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraken de bezwaren ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft zich bij uitspraak van 23 juli 2015 onbevoegd verklaard voor zover de beroepen zijn gericht tegen het niet tijdig nemen van de uitspraken op bezwaar, de beroepen tegen de uitspraken op bezwaar gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, de bezwaren alsnog niet-ontvankelijk verklaard en beslist omtrent de vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend, de Inspecteur een conclusie van dupliek.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 mei 2016 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, tot bijstand vergezeld door [A] alsmede mr. [B] en mr. [C] namens de Inspecteur.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende is eigenaar van een verhuurd winkelpand waarvan de waarde jaarlijks in de aangiften IB/PVV is begrepen in de rendementsgrondslag voor het bepalen van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen. De Inspecteur heeft op dit punt de aangiften voor de jaren 2006 tot en met 2009 gevolgd.
Belanghebbende is bij nader inzien van mening dat de waarde van het pand lager is. Hij heeft daarom bij brief van 27 maart 2013 een verzoek om ambtshalve vermindering ingediend voor onder meer de onderhavige aanslagen IB/PVV.
De Inspecteur heeft, met toepassing van de ter zake door de Staatssecretaris van Financiën voorgeschreven beleidsregels, het verzoek voor de jaren 2006 en 2007 afgewezen wegens termijnoverschrijding. Aan het verzoek om ambtshalve vermindering is voor de jaren 2008 en 2009 gedeeltelijk tegemoetgekomen.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In hoger beroep is in geschil:
a. of belanghebbende, gelet op artikel 6 van het EVRM en de daarop gebaseerde jurisprudentie van het EHRM, recht heeft op een rechtsgang bij de belastingrechter waarbij zijn beroep vol wordt getoetst;
b. of de Inspecteur is gehouden aan de termijnen die zijn genoemd in het door de Staatsecretaris van Financiën vastgestelde beleid ter zake van de ambtshalve vermindering van aanslagen en verplicht is de aanvragen om ambtshalve vermindering in behandeling te nemen;
c. of belanghebbende voor de onderhavige jaren vertrouwen kan ontlenen aan de aanslagregeling voor de jaren 2012, 2013 en 2014;
d. of de besluiten bevoegd zijn genomen;
e. of belanghebbende recht heeft op een vergoeding van immateriële schade;
f. of forfaitaire belastingheffing, voor zover aan een gedeelte van het verhuurde pand geen waarde kan worden toegekend, in strijd komt met artikel 1, Eerste Protocol bij het EVRM;
g. of de Inspecteur, door geen of niet tijdig te beslissen, dwangsommen heeft verbeurd.
Beide partijen hebben voor hun standpunten met betrekking tot de vorenstaande vragen aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbende heeft het Hof verzocht de behandeling van het onderhavige hoger beroep aan te houden tot de Rechtbank heeft beslist op de beroepen met betrekking tot de jaren 2001 tot en met 2005, 2010 en 2011. Voor het overige concludeert belanghebbende, naar het Hof begrijpt, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraken van de Inspecteur, tot (verdere) vermindering van de aanslagen, het toekennen van door de Inspecteur verbeurde dwangsommen en een vergoeding van de proceskosten.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.