Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 28-06-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:5202, 15/00941

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 28-06-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:5202, 15/00941

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
28 juni 2016
Datum publicatie
1 juli 2016
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2016:5202
Zaaknummer
15/00941

Inhoudsindicatie

Gelet op belanghebbendes woonplaats Lelystad is Rechtbank Noord-Nederland bevoegd om van het geschil kennis te nemen; hof wijst verzoek om uitstel van de zitting af.

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Leeuwarden

nummer 15/00941

uitspraakdatum: 28 juni 2016

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 11 juni 2015, nummer LEE 14/5475, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Almere (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.396. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag vergoed van € 14.

1.2

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de aanslag en de beschikking inzake de heffingsrente gehandhaafd.

1.3

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 11 juni 2015 ongegrond verklaard.

1.4

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5

Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 mei 2016 te Leeuwarden. Daarbij is verschenen en gehoord [A] namens de Inspecteur. De gemachtigde van belanghebbende heeft bij brief van 20 april 2016 verzocht om uitstel van de mondelinge behandeling en is, na afwijzing van dat verzoek, niet ter zitting verschenen.

1.7

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

Belanghebbende is geboren [in] 1944. Zij was ten tijde van het instellen van haar beroep woonachtig in [Z] .

2.2

Belanghebbende heeft voor 2011 op een papieren biljet aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen. Daarbij heeft zij onder meer een bedrag van € 243 aan pensioeninkomsten van [B] aangegeven. Belanghebbende heeft tevens een bedrag van € 8.958 aan aftrekbare kosten in verband met periodieke uitkeringen in mindering gebracht. Belanghebbende geeft ten slotte een bedrag van € 3.528 aan als te verrekenen ingehouden loonheffing. Het totale aangegeven belastbare inkomen uit werk en woning bedraagt € 13.438.

2.3

Bij het opleggen van de aanslag heeft de Inspecteur een bedrag van € 243 aan pensioeninkomsten van [B] tot het belastbare inkomen uit werk en woning gerekend en heeft hij een bedrag van € 8.958 aan kosten niet in aftrek toegestaan. De Inspecteur heeft een bedrag van € 1.834 aan ingehouden loonheffing verrekend. Het vastgestelde belastbare inkomen uit werk en woning bedraagt € 22.396.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In hoger beroep is in geschil of de Rechtbank bevoegd was de zaak te behandelen, alsmede of de uitspraak van de Rechtbank op een andere grond nietig is, dan wel dient te worden vernietigd.

3.2

Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat, gelet op haar woonplaats, de rechtbank Midden-Nederland in de onderhavige zaak bevoegd is. De bestreden uitspraak is dus door een onbevoegde rechtbank gedaan. Voorts stelt belanghebbende dat dwingendrechtelijke regels van erfrecht prevaleren boven het fiscale recht en dat de Rechtbank, alvorens uitspraak te doen, de arresten van de Hoge Raad in de cassatieprocedures over voorgaande jaren had dienen af te wachten.

3.3

De Inspecteur heeft het standpunt van belanghebbende gemotiveerd weersproken.

3.4

Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan heeft de Inspecteur ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.

3.5

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank.

3.6

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing