Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 28-06-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:5230, 15/01366

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 28-06-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:5230, 15/01366

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
28 juni 2016
Datum publicatie
29 juli 2016
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2016:5230
Zaaknummer
15/01366

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Persoonsgebondenaftrek. Ziekekosten. Uitgaven voor vervoer . Echtgenoot met lichamelijke handicap.

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Arnhem

nummer 15/01366

uitspraakdatum: 28 juni 2016

nummer /

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)

en het incidenteel hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van rechtbank Gelderland van 1 september 2015, nummer AWB 14/6297, in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2011 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 42.601, alsmede bij beschikking een bedrag van € 821 aan te vergoeden heffingsrente vastgesteld.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag en de beschikking. Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende is tegen voormelde uitspraken van de Inspecteur in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). Bij tussenuitspraak van 28 mei 2015 is belanghebbende in de gelegenheid gesteld uitvoering te geven aan haar bewijsaanbod en is de Inspecteur in de gelegenheid gesteld hierop zijn zienswijze te geven. De Rechtbank heeft vervolgens de beroepen bij uitspraak van 1 september 2015 gegrond verklaard, de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.107 en bepaald dat de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig wordt verminderd.

1.4.

De Inspecteur heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een zienswijze ingediend.

1.5.

Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 mei 2016 te Arnhem. Belanghebbende is daar verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot [A] . Namens de Inspecteur is verschenen mr. [B] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

Belanghebbende is geboren [in] 1981 en is gehuwd met [A] (hierna: de echtgenoot). Samen hebben zij drie kinderen, geboren in 2008, 2010 en 2012. De echtgenoot heeft een lichamelijke handicap sinds 2003. Hij is slecht ter been en afhankelijk van een rolstoel.

2.2

In 2011 stonden op naam van belanghebbende twee personenauto’s geregistreerd. Een Audi A4 personenauto met kenteken [00-YY-YY] en een Ford Fiësta personenauto met kenteken [YY-YY-00] . Op naam van de echtgenoot stond tot 8 februari 2011 een Mercedes Benz Viano bedrijfsauto met kenteken [00-YYY-0] geregistreerd. Met deze voertuigen is in 2011 in totaal 42.657 kilometer gereden, waarvan 35.000 kilometer met de Audi.

2.3

In de aangifte van belanghebbende zijn uitgaven voor specifieke zorgkosten vermeld tot een bedrag van € 9.204, waaronder begrepen een bedrag van € 5.936 ter zake van vervoer van een zieke of een invalide. De Inspecteur heeft slechts een deel van de opgevoerde vervoerskosten in aftrek toegelaten, te weten € 936.

2.4

Aan belanghebbende is in 2011 door haar werkgever een bedrag van € 1.098 aan autokostenvergoeding betaald.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In geschil is de hoogte van de aanslag IB/PVV 2011. Het geschil spitst zich toe op de hoogte van de in aftrek toegelaten uitgaven voor vervoer van een zieke of invalide als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, aanhef en, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001).

3.2

Belanghebbende stelt dat een bedrag van € 5.936 ter zake van uitgave voor vervoer van een zieke of invalide voor aftrek in aanmerking komt. Hiertoe heeft zij een berekening gemaakt aan de hand van de gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), waarbij de vervoerkosten van een vergelijkbaar huishouden in dezelfde inkomenscategorie zonder handicap, in mindering zijn gebracht op de door haar huishouden gemaakte vervoerskosten. Belanghebbende beroept zich tevens op schending van het vertrouwensbeginsel. Hiertoe voert zij aan dat de Inspecteur ten aanzien van voorgaande jaren heeft gesteld dat de door haar gehanteerde methode de juiste is om de aftrek van vervoerskosten vast te stellen.

3.3

De Inspecteur stelt dat slechts voor aftrek in aanmerking komen extra vervoerskosten die noodzakelijk als rechtstreeks gevolg van de invaliditeit van echtgenoot zijn gemaakt.

3.4

De Inspecteur en belanghebbende concluderen tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en ongegrondverklaring van het beroep, respectievelijk vermindering van de aanslag tot een aanslag berekend conform de aangifte.

4 Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6 Beslissing