Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 05-07-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:5536, 15/01196

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 05-07-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:5536, 15/01196

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
5 juli 2016
Datum publicatie
29 juli 2016
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2016:5536
Formele relaties
Zaaknummer
15/01196

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Brigadier politie. Dienstongeval. Uitkering Waarborgfonds politie. Belast?

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Arnhem

nummer 15/01196

uitspraakdatum: 5 juli 2016

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 21 juli 2015, nummer AWB 14/7184, in het geding tussen belanghebbenden en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Amersfoort (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 235.617 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 21.795.

1.2.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 8 september 2014 de aanslag gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft bij uitspraak van 21 juli 2015 het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft bij faxbericht van 21 augustus 2015 tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Belanghebbende heeft nadere stukken ingebracht.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 mei 2016 te Arnhem. Namens belanghebbende zijn verschenen mr. [A] en mr. [B] , beiden werkzaam bij [C] Belastingadviseurs te [D] . Namens de Inspecteur zijn verschenen mr. [E] en mr. [F] .

1.8.

Beide partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd.

1.9.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Feiten

2.1.

[In] 2009 is belanghebbende tijdens de uitoefening van zijn functie als brigadier bij de politie ernstig gewond geraakt. Hij is door een man met een mes gestoken. Als gevolg daarvan heeft belanghebbende een dwarslaesie in de nek opgelopen met een blijvende verlamming tot gevolg.

2.2.

Naast de doorbetaling van zijn arbeidsbeloning tot aan zijn pensioendatum, heeft belanghebbende van zijn werkgever op de voet van artikel 54a, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie in 2009 een uitkering van € 136.100 ontvangen aan smartengeld. De werkgever heeft dit bedrag gebruteerd tot een bedrag van € 283.614 en daarop een bedrag van € 147.480 aan loonbelasting ingehouden en afgedragen. Dit Hof heeft bij uitspraak van 21 april 2015, nr. 14/00777, ECLI:NL:GHARL:2015:1915, geoordeeld dat deze smartengeldvergoeding van € 283.614 is aan te merken als een vrije vergoeding als bedoeld in artikel 11, lid 1, aanhef en letter a, in verbinding met artikel 15, aanhef en letter b, van de Wet op de loonbelasting 1964 (tekst 2009).

2.3.

In 2009 was de Stichting Waarborgfonds Politie (hierna: het Waarborgfonds) in oprichting. In een brief van de Minister van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de Minister) van 17 maart 2006 aan de Staten-Generaal, is omtrent dit Waarborgfonds het volgende opgemerkt (Staten-Generaal, 2005-2006, 30.496, A en nr. 1, blz. 1):

“Het Waarborgfonds is een bodemvoorziening in het geval schade van de politieambtenaar ten gevolge van een dienstongeval of anderszins ten gevolge van de dienstuitoefening niet op een andere grond wordt vergoed en dit sociaal-maatschappelijk gezien niet aanvaardbaar is.”

2.4.

Bij brief van 15 december 2009 heeft de Minister het volgende aan belanghebbende geschreven:

“Uw korpschef heeft mij uitgebreid geïnformeerd over de situatie waarin u en uw gezin zijn beland als gevolg van de tragische gebeurtenissen op 25 februari jl. Uw korpschef heeft bij mij een verzoek tot suppletie ingediend en ik heb daar als volgt op besloten.

Ik heb met de politievakbonden afgesproken dat er een Stichting Waarborgfonds Politie wordt opgericht. Deze stichting heeft tot doel geldelijke uitkeringen te verstrekken in verband met schade als gevolg van dienstongevallen die niet (helemaal) wordt vergoed maar sociaal maatschappelijk niet aanvaardbaar wordt geacht. Naar mijn mening zou u in aanmerking komen voor een dergelijke geldelijke uitkering. Door diverse omstandigheden is de verdere formalisering van de oprichting van deze stichting gestagneerd. U kunt derhalve nog geen beroep doen op het fonds. Daarom heb ik besloten om nog dit jaar ten behoeve van u en uw gezin € 100.000 over te maken naar uw werkgever, het regionale politiekorps Utrecht. Ik heb de korpschef verzocht er zorg voor te dragen dat dit bedrag, op een nader te bepalen wijze al dan niet via het nog op te richten waarborgfonds, aan u wordt uitgekeerd.”

2.5.

Naar aanleiding van Kamervragen heeft de Minister op 5 februari 2010 onder meer het volgende geantwoord (Tweede Kamer, Aanhangsel Handelingen, 2009-2010, nr. 1499):

“2 (…) De korpsleiding heeft mij verder geïnformeerd over de financiële gevolgen waarmee het gehele gezin [X] is en nog zal worden geconfronteerd. Het gaat niet alleen om een daling van het totale gezinsinkomen die hun financiële positie aantast, maar ook om de extra kosten die moeten worden gemaakt in medische sfeer, zorg en aanpassing van woning en vervoer. Naast de vermindering van levensvreugde (immateriële schade) die zich zeer moeilijk in cijfers laat vangen, is het financiële beeld niet rooskleurig te noemen. Een deel van de kosten kan worden gedekt uit bestaande regelingen, een ander deel echter niet. Voor dat gedeelte had de heer [X] een beroep willen doen op het waarborgfonds Politie dat in dergelijke situaties als vangnet moet dienen voor geleden schade. Die weg staat nog niet open, omdat de stichting die dit waarborgfonds moet beheren formeel nog niet is opgericht. Ik verwacht overigens dat dit fonds zeer binnenkort wel een feit is. Ik heb de korpsleiding, die hierom heeft verzocht, laten weten dat de heer [X] van deze vertraagde totstandkoming niet de dupe mag zijn. Ik heb daarom besloten, tegen de achtergrond van het geschetste persoonlijke en financiële beeld, nu alvast een bedrag van € 100.000 beschikbaar te stellen.

3 Het nu gereserveerde bedrag is gebaseerd op een eerste inschatting. Bedoeling van het Waarborgfonds is in het algemeen, compensatie te bieden voor materiële schade, die niet elders wordt gedekt en die redelijkerwijs niet voor rekening van de gelaedeerde kan blijven. Denkbaar is dat dit voor de heer [X] op een hoger bedrag uitkomt dan € 100.000. Ik zal het bestuur van het waarborgfonds verzoeken de precieze omvang van de uitkering van het waarborgfonds te bepalen.”

2.6.

Op 24 maart 2010 is het Waarborgfonds opgericht. In het Reglement Stichting Waarborgfonds Politie is onder meer het volgende bepaald:

“Paragraaf II Doel en bestemming Fonds

Artikel 6

De SWP stelt zich ten doel geldelijke uitkeringen te verstrekken aan individuele politieambtenaren, bedoeld in artikel 3 van de Politiewet 1993, in het geval schade aan de politieambtenaren ten gevolge van een dienstongeval of anderszins ten gevolge van de dienstuitvoering niet op een andere grond wordt vergoed en dat sociaal maatschappelijk gezien niet aanvaardbaar is.

Artikel 7

De SWP beschikt over een zelfstandig bestemmingsvermogen opgebouwd uit een eenmalige bijdrage van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De voeding van de SWP is voorzien uit een nader vast te stellen bijdrage uit de financiële middelen van Politie Nederland.

Paragraaf III Aanvragen

Artikel 8

Een schadevergoeding vanuit het Waarborgfonds Politie kan worden aangevraagd door een aanvrager als bedoeld in artikel 4 of door een gemachtigde als bedoeld in artikel 5.

(…)

Artikel 10

Het bestuur neemt een besluit op een aanvraag.

Artikel 11

Aan het reglement van de SWP of aan toezeggingen door anderen dan leden van het bestuur die daartoe door het bestuur bevoegd zijn verklaard, kan geen enkele juridische aanspraak op een schadevergoeding uit het fonds worden ontleend.

Artikel 12

Uitsluitend het bestuur beslist op de aanvragen en het recht op een schadevergoeding bestaat niet eerder dan na een schriftelijke positieve beslissing van het bestuur; aan dit besluit kunnen voorwaarden worden verbonden.

(…)

Paragraaf IV Beoordeling van een verzoek tot schadevergoeding

Artikel 14

Ingeval een politieambtenaar schade oploopt door een ongeval tijdens de dienstuitvoering zal het bestuur van de stichting eenzijdig beoordelen of er sprake is van schade die een duurzame inperking van levensvreugde en/of lichamelijke integriteit heeft veroorzaakt.

Artikel 15

De beoordeling van het schadegeval vindt telken male per individu en van geval tot geval plaats. De beoordeling door het bestuur vindt enkel plaats nadat de letselschade schriftelijk bij het bestuur is gemeld overeenkomstig de in paragraaf VI omschreven procedure.

Artikel 16

De beoordeling van het schadegeval door het bestuur kan slechts leiden tot een toekenning van een vergoeding, indien is voldaan aan de volgende cumulatieve voorwaarden:

• Het bestuur acht het sociaal maatschappelijk onaanvaardbaar dat deze schade niet wordt vergoed.

• De schade waarvoor een vergoeding wordt aangevraagd heeft betrekking op. een incident dat heeft plaatsgevonden op of na 23 november 2005.

• De aanvrager heeft aannemelijk gemaakt dat hij geen (of onvoldoende) aanspraak kan maken op andere voorzieningen om in de kosten waarvoor de schadevergoeding wordt aangevraagd te voorzien.

• Het beschikbare bestemmingsvermogen van de SWP laat de toekenning van een (gedeeltelijke) schadevergoeding toe.

Paragraaf V Bepaling van de hoogte van de schadevergoeding

Artikel 17 Het bestuur beslist naar redelijkheid en billijkheid over de hoogte van de schadevergoeding en neemt daarbij de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht.”

2.7.

Op 7 oktober 2010 heeft de plaatsvervangend districtschef van het politiekorps Utrecht als zaakwaarnemer van belanghebbende, de zaak van belanghebbende toegelicht voor het bestuur van het Waarborgfonds.

2.8.

Op 3 december 2010 heeft het Waarborgfonds in een brief aan belanghebbende onder meer het volgende geschreven:

“Op basis van deze toelichting accordeert het bestuur unaniem de toezegging van € 100.000 door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan u gedaan in 2009. Dit bedrag is een netto-uitkering voor de schade die u heeft geleden als gevolg van het incident tijdens de uitoefening van uw functie op 29 januari 2009. Het bestuur neemt hierbij in ogenschouw dat deze toezegging is gedaan voor de daadwerkelijke oprichting van de Stichting Waarborgfonds Politie.

Voor de goede orde maakt het bestuur u erop attent dat het reglement van het waarborgfonds in de mogelijkheid voorziet een herhaalde aanvraag voor een uitkering in te dienen.”

2.9.

Het bedrag van € 100.000 is in april en mei 2011 via de werkgever, Politie Utrecht, aan belanghebbende uitbetaald. Daarbij is de bruto-uitkering vastgesteld op een bedrag van € 172.413 en is € 72.413 aan loonheffing ingehouden en afgedragen.

2.10.

Belanghebbende heeft de hiervoor genoemde uitkering van € 172.413 (hierna: de uitkering) niet als belastbaar inkomen aangegeven. Wel heeft hij de hierop ingehouden en afgedragen loonheffing als voorheffing in aanmerking genomen.

2.11.

De Inspecteur heeft in afwijking van de aangifte bij de aanslagregeling de uitkering als belastbaar inkomen uit werk en woning in aanmerking genomen. De aanslag is opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 235.617 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 21.795.

2.12.

De Rechtbank heeft geoordeeld dat de uitkering belast is als loon. De Rechtbank heeft het ingestelde beroep dan ook ongegrond verklaard.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of de uitkering loon is in de zin van artikel 3.81 Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB) in samenhang met artikel 10 Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB). Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.

3.2.

Belanghebbende betoogt dat de uitkering niet als loon kan worden aangemerkt nu hij daarop geen recht kon doen gelden en deze uitkering niet zozeer haar grond vindt in de dienstbetrekking. Bovendien is geen sprake van een bijzondere omstandigheid, zoals de toepassing van een rechtspositionele regeling, zodat de vergoeding ook om die reden niet voortvloeit uit de dienstbetrekking. Verder betoogt belanghebbende dat sprake is van niet tot het loon behorende vrije vergoedingen in de zin van artikel 11, lid 1, letter a, Wet LB (tekst tot 2011) en artikel 11, lid 1, letter k, Wet LB.

3.3.

Partijen hebben onderling afgesproken dat de uitkering in het jaar 2011 geacht moet worden te zijn genoten.

3.4.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de Inspecteur, en tot vermindering van de aanslag tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 63.204 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 21.795. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Overwegingen

5 Proceskosten

6 Beslissing