Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-07-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:5904, 1400292
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-07-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:5904, 1400292
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 19 juli 2016
- Datum publicatie
- 29 juli 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2016:5904
- Zaaknummer
- 1400292
Inhoudsindicatie
BPM. Ombouw bestelauto tot personenauto in 2012. Toepassing gunstiger tarief en afschrijvingsregime uit 2010?
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 14/00292
uitspraakdatum: 19 juli 2016
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] h.o.d.n. [Y] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 20 maart 2014, nummer AWB 13/3180, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Doetinchem (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: Bpm) opgelegd ten bedrage van € 5.015.
Het daartegen door belanghebbende gemaakte bezwaar is door de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen die uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 23 juni 2016 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord: mr. T.B. Vriesema, als de gemachtigde van belanghebbende alsmede [A] en [B] namens de Inspecteur.
De gemachtigde van belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende drijft in de vorm van een eenmanszaak een pensionbedrijf. Zij is ondernemer als bedoeld in artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968. Belanghebbende is sinds 30 september 2011 houder van een motorrijtuig van het merk Hyundai, type Sante Fe 2.2 CRDI 4WD Dynamic. Het motorrijtuig was op dat moment een bestelauto in de zin van artikel 3, derde lid, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet BPM) en voorzien van het kenteken [0-YYY-00] .
Het motorrijtuig heeft 20 juli 2010 als datum van eerste toelating. De eerste kentekenhouder van het motorrijtuig, toen een bestelauto, was op de voet van artikel 13a, eerste lid, Wet BPM geen Bpm verschuldigd. Ook belanghebbende was ter zake van de bestelauto geen Bpm verschuldigd.
Belanghebbende heeft de bestelauto laten ombouwen tot personenauto. Op 5 september 2012 is het motorrijtuig door de RDW gekeurd en is het voertuig door deze instantie aangemerkt als een personenauto. In verband met de ombouw van bestelauto naar personenauto is het kenteken voor de bestelauto [0-YYY-00] komen te vervallen en is voor de personenauto een nieuw kenteken, [00-YYY-0] , afgegeven. Het voertuig is per 28 september 2012 als personenauto geregistreerd in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden kentekenregister.
In verband met deze registratie heeft belanghebbende op 13 september 2012 aangifte voor de Bpm gedaan. Belanghebbende heeft de verschuldigde bpm berekend op een bedrag van € 2.324. Daarbij is zij uitgegaan van een historische bruto-Bpm van € 15.093 en – op basis van een taxatierapport van een taxateur – van een (werkelijke) afschrijving van 84,55%. In het taxatierapport is een handelsinkoopwaarde vermeld van € 7.017, gebaseerd op een koerslijstwaarde van € 21.036 verminderd met een zogenoemde schadecalculatie ten bedrage van € 14.019. Het bedrag van € 2.324 is door belanghebbende voldaan.
De Inspecteur heeft het standpunt ingenomen dat belanghebbende op de voet van artikel 10c Wet BPM (tekst 2012) gehouden is de afschrijving te berekenen volgens de in artikel 8, zesde lid, van de Uitvoeringsregeling BPM 1992 opgenomen forfaitaire tabel. In verband hiermee heeft de Inspecteur de onderhavige naheffingsaanslag ten bedrage van € 5.015 aan belanghebbende opgelegd. Bij de berekening van dit bedrag is de Inspecteur uitgegaan van een op basis van het voor belanghebbende gunstiger tarief van 2010 berekende historische bruto-Bpm van € 14.463 en een volgens genoemde tabel forfaitair berekende afschrijving van € 7.123 (49,253%), derhalve van een bedrag aan verschuldigde Bpm van € 7.339. Omdat belanghebbende € 2.324 aan Bpm heeft voldaan, heeft de Inspecteur het verschil van € 5.015 nageheven.
In bezwaar en beroep heeft belanghebbende de naheffingsaanslag vergeefs bestreden.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend.
Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vernietiging van de naheffingsaanslag.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.