Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 02-08-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:6268, 15/00961 en 15/00972
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 02-08-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:6268, 15/00961 en 15/00972
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 2 augustus 2016
- Datum publicatie
- 26 augustus 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2016:6268
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:1610, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Zaaknummer
- 15/00961 en 15/00972
Inhoudsindicatie
Wet WOZ. Verwijzingsprocedure HR 10 juli 2015, nr. 14/05141. Waardebepaling warmtekrachtcentrale. Hof bepaalt woz-waarde in goede justitie.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummers 15/00961 en 15/00972
uitspraakdatum: 2 augustus 2016
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] BV te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 11 december 2012, nummers AWB 11/357 en AWB 11/358 , in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente ‘s-Hertogenbosch (hierna: de heffingsambtenaar)
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 8 en 8a te [A] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2008 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2009 vastgesteld op € 2.439.000.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet WOZ de waarde van de onroerende zaak, per waardepeildatum 1 januari 2009 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2010 vastgesteld op € 2.500.000.
Op de bezwaarschriften van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraken op bezwaar van 17 december 2010 de eerder vastgestelde waarde voor het jaar 2009 verminderd tot € 2.222.000 en de waarde voor het jaar 2010 verminderd tot € 2.236.000.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank ’s-Hertogenbosch (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 11 december 2012 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Dit gerechtshof heeft het hoger beroep bij uitspraken van 5 september 2014 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft bij arresten van 10 juli 2015, nummer 14/05141, ECLI:NL:HR:2015:1776 (jaar 2009) en nummer 14/05142, ECLI:NL:HR:2015:1818 (jaar 2010) het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraken van het gerechtshof ’s‑Hertogenbosch vernietigd en het geding verwezen naar het gerechtshof Arnhem‑Leeuwarden (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaken met inachtneming van het arrest.
Het Hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld een conclusie na verwijzing in te dienen. Belanghebbende en de heffingsambtenaar hebben daarvan gebruik gemaakt. Belanghebbende heeft bij brief van 18 februari 2016 een nadere conclusie aan het Hof doen toekomen.
Het onderzoek ter zitting is aangevangen op 1 maart 2016 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord mr. [B] en mr. drs. [C] als de gemachtigden van belanghebbende, bijgestaan door [D] en [E] (beide taxateur) en mr. [F] van [G] BV. Namens de heffingsambtenaar is verschenen mr. [H] , bijgestaan door ing. [I] , taxateur. Het Hof heeft het onderzoek ter zitting vervolgens geschorst.
Bij brieven van 11 april 2016 van de heffingsambtenaar, 13 mei 2016 van belanghebbende en 28 juni 2016 van de heffingsambtenaar hebben partijen nadere conclusies ingezonden.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 5 juli 2016 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord namens belanghebbende mr. [B] , mr. drs. [C] , [D] en mr. [F] voornoemd. Namens de heffingsambtenaar zijn verschenen mr. [H] en ing. [I] voornoemd.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Hoge Raad ontvangen dossier - waartoe behoren de dossiers van de Rechtbank en het gerechtshof ’s-Hertogenbosch - dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep na verwijzing zijn overgelegd.
De gemachtigde van belanghebbende heeft ter tweede zitting een pleitnota overgelegd.
Van het verhandelde ter zitting zijn processen-verbaal opgemaakt die aan deze uitspraak zijn gehecht.
2 De vaststaande feiten
De Hoge Raad heeft in het verwijzingsarrest met betrekking tot het jaar 2009 (peildatum 1 januari 2008) het volgende geoordeeld.
“2.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende was in de jaren 2009 en 2010 eigenaar van een gasgestookte warmtekrachtcentrale (hierna: WKC). De WKC bestond uit diverse gebouwen met gebouwgebonden installaties, buitenopstellingen (tanks), ondergrond en infrastructurele voorzieningen waaronder erfverhardingen en hekwerk. Het hoofdgebouw omvatte een ketelhuis, een generatorhal, een schakel-, controle- en besturingsruimte, een personele ruimte, een magazijn en een toilet- en kleedruimte. Naast het hoofdgebouw stonden een gasontvangststation en een zogenoemd noodvoedingsgebouw.
De bouw van de WKC, waarmee in 1991 is aangevangen, was een gezamenlijk initiatief van belanghebbende en een bierbrouwerij, gelegen naast de plaats waar de WKC zou verrijzen (hierna: de brouwerij). Na ingebruikneming van de WKC is belanghebbende met de brouwerij overeengekomen dat zij gedurende een periode van 15 jaar volledig in de stoombehoefte van de brouwerij zou voorzien. De elektriciteit die werd opgewekt bij het voorzien in die stoombehoefte zette belanghebbende af in de elektriciteitsmarkt. Belanghebbende en de brouwerij hebben hun overeenkomst nageleefd tot in 2003. De liberalisering van die markt eind jaren negentig van de vorige eeuw, met dalende prijzen van elektriciteit tot gevolg, bracht belanghebbende ertoe de afspraken met de brouwerij te herzien. Belanghebbende wilde zich gaan toeleggen op het leveren van elektriciteit aan afnemers gedurende uren waarin de vraag hoger dan gemiddeld is (piekuren). Belanghebbende kwam vervolgens met de brouwerij overeen dat zij niet meer op alle momenten stoom aan de brouwerij hoefde te leveren. Zo kwamen de leveranties gedurende de weekeinden te vervallen. Ook werd het aantal draaiuren van de WKC in overleg met de brouwerij drastisch teruggebracht.
Op 1 januari 2013 is de WKC om bedrijfseconomische redenen buiten gebruik gesteld.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de WKC voor toepassing van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) voor het jaar 2009, naar de waardepeildatum 1 januari 2008, vastgesteld op € 2.439.000. Bij uitspraak op bezwaar heeft hij die waarde verminderd tot € 2.222.000.
Tot de gedingstukken behoort een door belanghebbende bij de Rechtbank ingebracht taxatierapport, gedagtekend 28 februari 2011, waarin de waarde van de WKC voor de toepassing van de Wet WOZ voor het jaar 2009, naar de waardepeildatum 1 januari 2008, is vastgesteld op € 910.000. In dit taxatierapport is onder meer vermeld:
“De correctie wegens functioneel-/economische veroudering voor de onderhavige warmtekrachtcentrale wordt bepaald rekening houdende met:
a. Economische veroudering:
Wegens voortschrijdende technologische ontwikkelingen blijft het energetisch rendement dat met de huidige eenheden wordt behaald sterk achter in vergelijking met het rendement dat behaald zou kunnen worden indien de eenheden op de waardepeildatum door een nieuwe vervangen zouden worden. Dit rechtvaardigt een aftrek op grond van onvoldoende technische lay-out.
State of the art is het nieuwste type gasturbine te weten ‘300MWe’, die volledig geoptimaliseerd een STEG-rendement haalt van 59%. De WKC [Z] haalde een gemiddeld rendement (2007 46,85% en 2008 50,8%) van 48,83%.
Deze omstandigheid geeft aldus aanleiding tot een correctie op de gecorrigeerde vervangingswaarde en technische afschrijving van 17,24%.
c. Belemmering in gebruiksmogelijkheden:
De centrale kan niet vol continu draaien. Bepalend voor het realiseerbare vermogen is het aantal draaiuren van de turbine. Theoretisch maximaal haalbaar is 8.760 uur per jaar.
Geplande voorzienbare stilstand was in de jaren 2007 en 2008 begroot op respectievelijk 1.193 uur en 329 uur. Gemiddeld is dit 761 uur, zodat het aantal draaiuren was gepland op 7.999 uur. De draaiuren hebben bedragen 2007 1.640 uur en 2008 1.469 uur hetgeen een gemiddelde is van 1.555 uur.
Dit betekent een disfunctionaliteit van 7.999 uur – 1.555 uur = 6.444 uur, hetgeen ten opzichte van het geplande aantal draaiuren een onderrendement betekent van 80,57%.
De aftrek is van toepassing op alle onderdelen van de warmtekrachtcentrale omdat deze in totaliteit minder rendeert en het object als zodanig daardoor een lagere waarde heeft voor de eigenaar.”
Voor het Hof was de in 2.1.4 bedoelde waarde in geschil. Tussen partijen is niet in geschil dat deze waarde, op grond van artikel 17, lid 3, Wet WOZ, moet worden bepaald naar de zogenoemde gecorrigeerde vervangingswaarde.
Het Hof heeft geoordeeld dat noch het aantal draaiuren, noch het energetische rendement van de WKC goede maatstaven zijn voor de economische veroudering van de opstal, omdat deze maatstaven geen betrekking hebben op de opstal als zodanig.
Het middel richt zich met rechts- en motiveringsklachten tegen dit oordeel.
Bij het bepalen van de waarde van de WKC moeten ook de daartoe behorende installaties in aanmerking worden genomen, dus niet uitsluitend de ‘opstal als zodanig’, zoals het Hof heeft geoordeeld. Indien het ten opzichte van moderne centrales achterblijvende energetische rendement is toe te rekenen aan de WKC, moet daarmee rekening worden gehouden bij de vaststelling van de mate van economische veroudering van die onroerende zaak. In dat geval is er geen aanleiding het geringe aantal draaiuren buiten beschouwing te laten.
Het Hof heeft de hiervoor in 2.3.1 genoemde toerekeningsvraag niet uitdrukkelijk behandeld. Daardoor is niet duidelijk of het Hof zijn door het middel bestreden oordeel heeft doen steunen op het, onjuiste, uitgangspunt dat het antwoord op deze toerekeningsvraag van geen belang is of op een, nadere motivering behoevende, beantwoording van die vraag in negatieve zin. Het middel slaagt daarom in zoverre. Het behoeft voor het overige geen behandeling.
Gelet op hetgeen hiervoor in 2.3.1 en 2.3.2 is overwogen kan ’s Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
Voor het geding na verwijzing is van belang dat een redelijke verdeling van de bewijslast meebrengt dat het op de weg ligt van belanghebbende om de feiten die meebrengen dat sprake is van economische veroudering te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken. Indien en voor zover belanghebbende aan deze stelplicht en bewijslast heeft voldaan, komt de vraag aan de orde of de heffingsambtenaar bij de waardevaststelling in voldoende mate rekening heeft gehouden met het waardeverminderende effect dat uitgaat van de economische veroudering. Bij de beantwoording van die laatste vraag moet als leidraad worden genomen hetgeen is overwogen omtrent de bewijslastverdeling in onderdeel 3.2 van het arrest van de Hoge Raad van 14 oktober 2005, nr. 40299, ECLI:NL:HR:2005:AU4300, BNB 2005/378 (gemeente Oost-Flakkee).”
Het arrest van de Hoge Raad met betrekking tot het jaar 2010 is, behoudens het hierna volgende, gelijkluidend aan het arrest met betrekking tot het jaar 2009. Voor het jaar 2010 (peildatum 1 januari 2009) bepleit de heffingsambtenaar een waarde van € 2.336.000. Belanghebbende bepleit een waarde van € 1.116.000. Hierbij is door belanghebbende een afwaardering wegens achterblijvend energetisch rendement van 10,42% en wegens een achterblijvend aantal draaiuren van 69,59% in aanmerking genomen.
Tot de gedingstukken behoren door de heffingsambtenaar bij de Rechtbank ingebrachte taxatierapporten, gedagtekend 13 april 2011. Volgens deze rapporten moet de onroerende zaak gewaardeerd worden op respectievelijk € 2.546.000 (1 januari 2008) en € 2.523.000 (1 januari 2009). Met betrekking tot de functionele veroudering van de onroerende zaak is in deze rapporten het volgende vermeld:
“De functionele veroudering:
Wegens voortschrijdende technologische ontwikkelingen van het productieproces heeft een correctie op grond van economische veroudering plaatsgevonden van 10%. Voor een meer specifieke benadering van de economische veroudering is informatie gevraagd aan belanghebbende. De gevraagde informatie is niet verstrekt en een boekeninzage is geweigerd. De heer [J] van [X] gaf tijdens rondleiding op 17 februari 2009 aan dat er zich geen bouwkundige problemen voordoen en dat het gebouw tegenwoordig niet groter of kleiner gebouwd zou worden. Er is daarom geen grond om een correctie als gevolg van belemmering in gebruiksmogelijkheden toe te passen.
De ouderdom van het gebouw brengt extra kosten met zich mee. Hiertoe heeft een correctie van 5% op grond van excessieve gebruikskosten
De functionele veroudering is daarom bepaald op 0,855. Deze functionele veroudering is toegepast op het WKC gebouw en de tanks. Deze functionele veroudering heeft geen toepassing op het gasontvangstation, noodvoedingsgebouw en de infrastructurele voorzieningen.”
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is de waarde van de onroerende zaak op de peildata 1 januari 2008 en 1 januari 2009.
Belanghebbende heeft na verwijzing twee (aangepaste) taxatierapporten van 1 oktober 2015 ingebracht. Op grond hiervan verdedigt belanghebbende thans een waarde van respectievelijk € 1.216.000 per 1 januari 2008 en € 1.452.000 per 1 januari 2009. Hieraan ligt de volgende berekening van de gecorrigeerde vervangingswaarde ten grondslag.
01-01-2008 |
01-01-2009 |
|
A. Waarde opstal na technische afschrijving |
1.878.097 |
1.803.948 |
B. Factor wegens achterblijvend energetisch rendement (%) |
82,75 |
89,58 |
C. Factor wegens achterblijvend aantal draaiuren (%) |
19,40 |
30,37 |
D. Factor economische veroudering totaal = B x C / 100 (%) |
16,06 |
27,21 |
E. Waarde opstal na economische afschrijving = A x D |
301.622 |
490.854 |
F. Waarde grond |
912.600 |
961.200 |
G. Totale waarde |
1.214.222 |
1.452.054 |
Volgens de heffingsambtenaar is de bij uitspraken op bezwaar van 17 december 2010 vastgestelde gecorrigeerde vervangingswaarde van € 2.222.000 per 1 januari 2008 en van € 2.236.000 per 1 januari 2009 eerder te laag dan te hoog vastgesteld. Hij verwijst hiervoor naar twee op 13 april 2011 opgemaakte taxatierapporten. In deze rapporten wordt een waarde van de opstal na technische veroudering vastgesteld van € 1.715.818 (1 januari 2008) en € 1.657.395 (1 januari 2009). Rekening houdend met een afwaardering op de meeste onderdelen van 10 percent wegens economische veroudering en van 5 percent wegens excessieve gebruikskosten (per saldo een factor van 0,855) wordt de waarde van de opstal na functionele veroudering vastgesteld op € 1.493.964 (1 januari 2008) en € 1.443.420 (1 januari 2009). Daarnaast moet de waarde van de grond volgens de heffingsambtenaar worden gesteld op € 1.053.000 (1 januari 2008) en € 1.080.000 (1 januari 2009).
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot vaststelling van de waarde van de onroerende zaak op € 1.216.000 per 1 januari 2008 en op € 1.452.000 per 1 januari 2009.
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.