Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 02-02-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:636, 14/00208, 15/00210, 15/00211 en 15/00212
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 02-02-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:636, 14/00208, 15/00210, 15/00211 en 15/00212
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 2 februari 2016
- Datum publicatie
- 12 februari 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2016:636
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:2932
- Zaaknummer
- 14/00208, 15/00210, 15/00211 en 15/00212
Inhoudsindicatie
Wet Woz. Waardevaststelling woningen. Invloed bodem- en grondwaterverontreiniging. Gemeente slaagt in bewijslast.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummers 14/00208, 15/00210, 15/00211 en 15/00212
uitspraakdatum: 2 februari 2016
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op de hoger beroepen van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland van 29 januari 2014, nummer UTR 12/1943, van 22 januari 2015, nummer UTR 14/2219, en van 22 januari 2015, nummers UTR 14/2221 en UTR 14/2222, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht (hierna: de heffingsambtenaar)
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft bij in één geschrift vervatte beschikkingen op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaken gelegen aan de [a-straat] O.Z. 40 en 41 te [Z] , per waardepeildatum 1 januari 2010, voor het jaar 2011, vastgesteld op elk € 361.000. Tegelijk met deze beschikkingen zijn de aanslagen onroerendezaakbelasting 2011 (OZB) wegens het genot krachtens eigendom vastgesteld op € 336,45 per onroerende zaak.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de beschikkingen WOZ 2011 en aanslagen OZB 2011 heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de beschikkingen verminderd tot elk € 318.000 en de aanslagen OZB dienovereenkomstig verminderd.
De heffingsambtenaar heeft bij in één geschrift vervatte beschikkingen op grond van de Wet WOZ de waarde van de onroerende zaken gelegen aan de [a-straat] O.Z. 40 en 41 te [Z] , per waardepeildatum 1 januari 2011, voor het jaar 2012, vastgesteld op elk € 277.000. Tegelijk met deze beschikkingen zijn de aanslagen OZB 2012 wegens het genot krachtens eigendom vastgesteld op € 262,32 per onroerende zaak.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de beschikkingen WOZ 2012 en aanslagen OZB 2012 heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de beschikkingen en de aanslagen gehandhaafd.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet WOZ de waarde van de onroerende zaak gelegen aan de [a-straat] O.Z. 40 te [Z] , per waardepeildatum 1 januari 2012, voor het jaar 2013, vastgesteld op € 275.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag OZB 2013 wegens het genot krachtens eigendom vastgesteld op € 264.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de beschikking WOZ 2013 en de aanslag OZB 2013 heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen bij uitspraken van 29 januari 2014 en 22 januari 2015 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft bij brief van 19 september 2015, bij het Hof binnen gekomen op 21 september 2015, een wrakingsverzoek ingediend tegen een van de leden van de derde meervoudige kamer van het Hof. De wrakingskamer van het Hof heeft het verzoek tot wraking bij beslissing van 27 oktober 2015, met nummer W200.177.483 afgewezen.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaken betrekking hebben.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 januari 2016 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede mr. [A] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [B] (taxateur) en drs. [C] .
Van het verhandelde ter zitting van 13 januari 2016 is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaken gelegen aan de [a-straat] O.Z. 40 en 41 te [Z] (hierna: de onroerende zaken).
De onroerende zaak gelegen aan de [a-straat] O.Z. 40 betreft een in het jaar 1904 gebouwde tussenwoning met een bruto vloeroppervlakte van 165 m² en een perceelsoppervlakte van 106 m². Zowel de bouwkundige kwaliteit als de staat van onderhoud van de woning is zeer matig.
De onroerende zaak gelegen aan de [a-straat] O.Z. 41 betreft een eveneens in het jaar 1904 gebouwde tussenwoning met een bruto vloeroppervlakte van 160 m² en een perceelsoppervlakte van 108 m². De bouwkundige kwaliteit en de staat van onderhoud van deze woning is eveneens zeer matig.
Op de tot de onroerende zaken behorende percelen heeft in het jaar 1992/1993 bodemonderzoek plaatsgevonden. Naar aanleiding van dit bodemonderzoek is geconcludeerd dat sprake is van bodem- en grondwaterverontreiniging met benzeen, xyleen en minerale oliën veroorzaakt door lekkage van een ondergrondse tank in het naastgelegen bedrijfspand (garagebedrijf) [a-straat] O.Z. 42-44.
Belanghebbende is ten aanzien van de verontreiniging uitdrukkelijk van elke aansprakelijkheid uitgesloten.
In het jaar 2003 is de actieve bodem- en grondwatersanering van het perceel beëindigd. Ter bestrijding van restverontreiniging zijn in november 2003 persluchtinjectiefilters geplaatst om zuurstof aan het grondwater toe te voegen ten behoeve van biorestauratie. De zuurstoftoevoeging is in september 2005 gestaakt.
Bij bodemmonsters genomen op het naastgelegen perceel [a-straat] O.Z. 42-44 op 21 september 2007 zijn in het grondwater sterk verhoogde gehaltes van vluchtige aromaten en minerale oliën aangetroffen.
Met dagtekening 22 november 2010 heeft [D] Adviesbureau in opdracht van de gemeente Utrecht een rapport Aanvullend bodemonderzoek opgesteld met betrekking tot het buurperceel [a-straat] O.Z. 42-44. Het doel van het aanvullende onderzoek is het verifiëren van de situatie na afloop van de bodemsanering. Op basis van het aanvullende onderzoek is geconcludeerd dat er op het buurperceel meer restverontreiniging aanwezig is dan uit het onder 2.7 genoemde onderzoek volgt en dat niet kan worden uitgesloten dat de sterke verontreiniging tevens onder het perceel van [a-straat] O.Z. 41 aanwezig is. Met betrekking tot het perceel van belanghebbende op [a-straat] O.Z. 41 is evenwel geen aanvullend onderzoek uitgevoerd. De (horizontale) omvang (van de verontreiniging) in de grond en het grondwater onder met name het perceel van belanghebbende op [a-straat] O.Z. 41 is dan ook niet bekend. Paragraaf 3.3.2 van het rapport luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“In de huidige situatie zijn nog vluchtige olie en BTEX (Hof: benzeen (http://nl.wikipedia.org/wiki/Benzeen), tolueen (http://nl.wikipedia.org/wiki/Tolueen), ethylbenzeen (http://nl.wikipedia.org/wiki/Ethylbenzeen) en xyleen (http://nl.wikipedia.org/wiki/Xyleen)) onder de toerit aanwezig. Het kan niet worden uitgesloten dat de sterke verontreiniging tevens onder perceel nr 41 aanwezig is. (…)
De gehalten in de grond en het grondwater zullen in de huidige situatie niet leiden tot actuele blootstellingsrisico’s en (stank)hinder. Verspreiding van de verontreiniging in het grondwater en de nalevering van de verontreiniging in de grond zal niet leiden tot een toename van meer dan 1.000 m3 per jaar.
Een stabiele eindsituatie is wel bereikt (treden 2 tot 3) maar de saneringsdoeleinden zoals destijds in het beschikte saneringsplan zijn genoemd, zijn niet gehaald.”
hoofdstuk 4, Conclusies en aanbevelingen van het rapport, luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“ 4.1 Conclusies
(…)
Op basis van de beschikbare gegevens kan niet worden vastgesteld of en hoe snel de olieverontreiniging wordt afgebroken. Eerder genomen saneringsmaatregelen hebben met name een plaatselijk effect gehad. Er is in de huidige situatie geen sprake van actuele locatiespecifieke risico’s. De recente metingen duiden op een stabiele eindsituatie (treden 2 tot 3) maar de saneringsdoelstelling is niet gehaald. Door de verontreiniging in de grond is op de locatie wel sprake van gebruiksbeperkingen schade bij eventuele toekomstige grondwerkzaamheden.
Aanbevelingen
Conform trede 3 van de saneringsladder wordt aanbevolen de monitoring voort te zetten. Voor een optimale uitvoering van het monitoringsprotocol wordt aanbevolen eerst de situatie onder perceel 41 vast te leggen. (…)
(…)
Het doel van de monitoring is enerzijds een trend te bepalen op basis waarvan verdere afbraak en verspreiding kan worden geschat en anderzijds biedt het een kader voor een eventuele afweging van een gewijzigde saneringsdoelstelling.”
In een rapport van 28 februari 2012 heeft [E] B.V. een heroverweging van de aanpak van de bodemsanering van [a-straat] O.Z 42-44 neergelegd (hierna: het [E] -rapport). Daarbij heeft [E] aan de hand van de onderzoeksresultaten van het nader bodemonderzoek uit 1997 een nieuwe risicobeoordeling gemaakt. In het rapport is daarover in paragraaf 5.1, Analyse, onder meer het volgende opgenomen:
“Uit de risicobeoordeling blijkt dat de sanering niet met spoed had hoeven worden uitgevoerd bij de huidige inzichten. Er was in de ongesaneerde situatie reeds geen sprake van onaanvaardbare risico’s voor de mens, ecosystemen en verspreiding.
(…)
De volgende inzichten zijn in de loop van het saneringstraject verkregen ten aanzien zien van de verontreinigingssituatie:
voorgenomen werkzaamheden voor bodemonderzoek ter plaatse van woning 40-41 hebben sinds 1997 niet meer plaats kunnen vinden, omdat de eigenaar de toegang tot zijn pand voor het uitvoeren van de werkzaamheden heeft geweigerd/weigert;”
Belanghebbende bewoont de onroerende zaak [a-straat] O.Z. 40 zelf. De onroerende zaak [a-straat] O.Z. 41 heeft belanghebbende in het verleden verhuurd, maar staat op de waardepeildatum leeg.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of de heffingsambtenaar de waarden van de onroerende zaken voor de Wet WOZ per waardepeildatum 1 januari 2010, 1 januari 2011 en 1 januari 2012 te hoog heeft vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de heffingsambtenaar beantwoordt deze ontkennend.
Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar, tot vaststelling van de waarden van de onroerende zaken [a-straat] O.Z. 40 en 41 voor alle jaren op een negatieve waarde dan wel nihil alsmede tot dienovereenkomstige vermindering van de aanslagen OZB.
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraken van de Rechtbank.