Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 02-02-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:638, 15/00023
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 02-02-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:638, 15/00023
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 2 februari 2016
- Datum publicatie
- 12 februari 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2016:638
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2014:7355, Bekrachtiging/bevestiging
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:2340, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Zaaknummer
- 15/00023
Inhoudsindicatie
Wet Vpb. Exploitant bouwbedrijf. Lening. Onzakelijke lening?
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 15/00023
uitspraakdatum: 2 februari 2016
nummer /
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 2 december 2014, nummer AWB 14/1032, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd over het jaar 2010, berekend naar een belastbaar bedrag van € 533.323. Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag en beschikking heffingsrente. De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van € 526.922 en de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd.
Belanghebbende is tegen voormelde uitspraken van de Inspecteur in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft bij uitspraak van 2 december 2014 de beroepen ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 januari 2016 te Arnhem. Belanghebbende is daar vertegenwoordigd door directeur [A] , bijgestaan door de gemachtigde mr. [B] en [C] (accountant). Namens de Inspecteur zijn verschenen mr. [D] en mr. [E] .
Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt, welke aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende exploiteert een allround bouw- en onderhoudsbedrijf. Alle aandelen worden gehouden door [F] B.V. (hierna: Holding).
In 2007 neemt Holding middellijk de onderneming van [G] B.V. over in een transactie van activa en passiva. Hiertoe wordt een “lege” vennootschap gekocht genaamd [H] B.V., waarna de naam van deze vennootschap wordt gewijzigd in [G] B.V. (hierna [G] ). 20% van de aandelen in deze vennootschap wordt gehouden door de directeur van [G] , [I] en 80% wordt gehouden door Holding. [G] betaalt met eigen vermogen € 20.000 voor de activa en passiva die worden overgenomen van [G] B.V. De door [G] aldus overgenomen ondernemingsactiviteiten zagen op het saneren van brandschade, het schoonmaken van gebouwen en interne reiniging van elektronica. [G] verkreeg vanwege de overname toegang tot opdrachten voor (schoonmaak)werkzaamheden via verzekeringsmaatschappijen. Bij die werkzaamheden werd personeel van belanghebbende ingeleend of voerde belanghebbende zelf de opdracht uit.
In 2008 is door eiseres een bedrag van € 297.000 als lening verstrekt aan [G] . Hiertoe is met dagtekening 31 december 2008 een leningsovereenkomst opgemaakt. In deze overeenkomst van geldlening zijn onder meer de volgende bepalingen opgenomen:
“(…)
Artikel 3
Rente
Over de (...) hoofdsom of over het saldo van de uitstaande hoofdsom, is een rente van 4% per jaar verschuldigd. Dit rentepercentage blijft vanaf de opnamedatum zes jaar (...) ongewijzigd.
Artikel 4
Wijze van aflossing
Aflossing van het saldo van de uitstaande hoofdsom geschiedt op basis van betalingen van € 30.000,00 (...). Dit bedrag is voor het eerst verschuldigd op 31 december 2010 en vervolgens aan het eind van elk volgend jaar.
Artikel 5
Looptijd, opeisbaarheid en aflosbaarheid
De lening is aangegaan voor een periode van 12 jaar en eindigt derhalve op 31 december 2020. De lening is van de zijde van de geldgever te allen tijde opeisbaar na schriftelijke waarschuwing en/of ingebrekestelling.
(…)”
De lening is verstrekt om [G] in staat te stellen lopende uitgaven zoals energie-, personeels- en huurlasten te voldoen. Er zijn geen zekerheden gesteld. De verschuldigde rente is jaarlijks bijgeschreven bij de hoofdsom. In 2009 is additioneel € 60.000 geleend door belanghebbende aan [G] . Met betrekking tot deze additionele lening is geen (aanvullende) overeenkomst van geldlening opgesteld. Per ultimo 2010 bedroeg het saldo van de lening € 384.399.
Naast de lening is tussen belanghebbende en [G] een rekening-courantverhouding (hierna: de rekening-courant) ontstaan als gevolg van door belanghebbende verzonden facturen in verband met het uitlenen van personeel aan [G] . Ultimo 2009 was het saldo van de rekening-courant (nagenoeg) nihil, per ultimo 2010 € 45.867.
Ultimo 2010 bleek dat [G] niet kon voldoen aan de op haar rustende aflossingsverplichting van € 30.000 jegens belanghebbende. Op 23 juni 2011 is [G] door de rechtbank Midden-Nederland failliet verklaard. In 2014 is bij de afwikkeling van dit faillissement door de curator € 54.942 uitgekeerd aan belanghebbende. Belanghebbende heeft dit bedrag in de aangifte Vpb over 2014 opgenomen als een belaste bate.
Met betrekking tot de aangifte Vpb 2008 heeft de Inspecteur vragen gesteld over de post “overige vorderingen”. Bij brief van 6 december 2010 heeft belanghebbende als antwoord onder andere een afschrift van de onder 2.3. genoemde overeenkomst van geldlening gestuurd en met betrekking tot de rekening-courant geantwoord dat dit betreft “een tijdelijke positie welke is ontstaan uit onderlinge facturatie. Per ultimo 2009 is deze rekening courantverhouding vrijwel verdwenen.” Vervolgens is bij het opleggen van de aanslag Vpb 2008 de aangifte gevolgd.
In de aangifte Vpb over het jaar 2010 heeft belanghebbende een buitengewone last opgenomen van € 436.667, bestaande uit een afwaardering van de lening van € 384.399, een afwaardering van de rekening-courant van € 45.867 en een dotatie aan een garantievoorziening van € 6.401. Bij de aanslagregeling is voornoemde buitengewone last niet in aftrek toegelaten.
Bij uitspraak op bezwaar is de dotatie aan de garantievoorziening alsnog geaccepteerd. De afwaarderingen op de lening en de rekening-courant zijn niet in aftrek toegelaten.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
Tussen partijen is in geschil of belanghebbende de afwaardering van de lening en de rekening courant in 2010 ten laste van haar winst kan brengen. Meer concreet is in geschil of belanghebbende op enig moment een onzakelijk debiteurenrisico is aangegaan en zo ja, of het vertrouwensbeginsel maakt dat belanghebbende de afwaardering toch ten laste van haar winst kan brengen.
Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag ontkennend en de tweede bevestigend. De Inspecteur is de tegengestelde mening toegedaan.
Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Hetgeen daaraan op de zitting is toegevoegd, is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraken op bezwaar, en tot het opleggen van een aanslag en het vaststellen van een verliesbeschikking conform de door hem ingediende aangifte. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.