Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 02-02-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:640, 15/00169

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 02-02-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:640, 15/00169

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
2 februari 2016
Datum publicatie
12 februari 2016
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2016:640
Zaaknummer
15/00169

Inhoudsindicatie

Wet woz. Waardevaststelling supermarkt. Schending hoorplicht?

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Arnhem

nummer 15/00169

uitspraakdatum: 2 februari 2016

Uitspraak van de achtste enkelvoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 6 januari 2015, nummer UTR 13/6186, in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van het samenwerkingsverband Meerinzicht (voorheen: de heffingsambtenaar van de gemeente Zeewolde; hierna: de heffingsambtenaar)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 21 te [A] (hierna: de onroerende zaak) ingevolge de Wet waardering onroerende zaken voor het kalenderjaar 2013, naar de waardepeildatum 1 januari 2012 vastgesteld op € 978.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag onroerendezaakbelasting vastgesteld.

1.2.

De heffingsambtenaar heeft bij uitspraken op bezwaar van 21 oktober 2013 de waarde van de onroerende zaak en de aanslag gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende is tegen de uitspraken van de heffingsambtenaar in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak 6 januari 2015 ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 december 2015 te Arnhem. [B] is verschenen als de gemachtigde van belanghebbende. Namens de heffingsambtenaar is verschenen [C] .

1.7.

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Feiten

2.1

Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak. Het betreft een supermarkt die behalve uit een winkelruimte uit een laad- en losruimte en een kantoor bestaat.

2.2.

In haar bezwaarschrift heeft belanghebbende verzocht te worden gehoord. In een aanvullende brief van 24 juli 2013 heeft belanghebbende verzocht telefonisch te worden gehoord of, wanneer de heffingsambtenaar daarmee niet instemt, tijdens kantooruren een hoorgesprek te laten plaatsvinden.

2.3

Met dagtekening 25 september 2013 heeft de heffingsambtenaar belanghebbende uitgenodigd voor een hoorzitting op 10 oktober 2013 om 19.20 uur op het gemeentehuis.

2.4

In een brief met dagtekening 1 oktober 2013 heeft de heffingsambtenaar aangegeven waarom hij niet telefonisch wil horen en tevens waarom de hoorzitting buiten kantooruren is gepland. Hij schrijft daarover onder meer het volgende:

“Zoals u al eerder is meegedeeld, nemen wij het horen van belanghebbenden zeer serieus. Daarom doen wij dit op avonden waarbij een niet bij de besluitvorming betrokken voorzitter en een professionele (ingehuurde) notulist aanwezig zijn. Een tweede reden is dat de krappe ambtelijke bezetting aanleiding geeft om hoorzittingen buiten de kantooruren te laten plaatsvinden.

Telefonisch horen leent zich voor misverstanden of manipulatie. Het onafhankelijk verslagleggen is vrijwel onmogelijk en bovendien niet onbelangrijk, tijdens een hoorzitting worden er vaak aanvullende stukken, foto's o.i.d. overgelegd. Bovendien blijkt dat tijdens telefonisch horen regelmatig de normen van fatsoen worden overschreden, wat tijdens een hoorzitting waarbij partijen elkaar persoonlijk ontmoeten een zeldzaamheid is.

Daarom heb ik, mede ter bescherming van alle partijen, mijn beleid er op ingericht om het horen in persoon en in de avonduren ten kantore van het gemeentehuis te laten plaatsvinden. Dit is vast beleid en geldt voor elke zaak waarin om een hoorzitting is gevraagd. Indien u in een bezwaarschrift aangeeft om te worden gehoord ontvangt u een uitnodiging om te verschijnen.

U bent uitgenodigd voor een hoorzitting op 10 oktober 2013. Nu ontvangen wij, helaas conform onze verwachting, een brief dat u niet kunt komen. Uw reden vind ik echter geen reden om de hoorzitting niet te laten doorgaan. U vertegenwoordigt een zichzelf professioneel noemende organisatie. Daarvan mag verwacht worden dat deze zich dan ook professioneel opstelt en zorgt voor aanwezigheid bij een geplande hoorzitting.

U geeft in de brieven aan graag te willen worden gehoord. Ik wil u ook graag in de gelegenheid stellen om gehoord te worden en verzoek u dan ook van de geplande hoorzitting op 10 oktober 2013 gebruik te maken. Mocht u desondanks niet verschijnen, dan ga ik ervan uit dat u toch geen gebruik wenst te maken van de geboden gelegenheid en zullen de definitieve besluiten aan u worden toegezonden.”

2.5

Belanghebbende noch haar gemachtigde is verschenen op de hoorzitting van 10 oktober 2013. De heffingsambtenaar heeft op 21 oktober 2013 de bezwaren afgewezen.

2.6

De Rechtbank heeft geoordeeld dat de hoorplicht niet is geschonden en dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de beschikte waarde niet te hoog is vastgesteld.

3. Geschil

3.1.

In hoger beroep is slechts nog in geschil of de hoorplicht is geschonden. Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof verklaard dat wanneer het Hof concludeert dat daarvan sprake is, hij geen terugwijzing naar de heffingsambtenaar wenst. De enkele constatering dat de uitspraak van de Rechtbank op dit punt onjuist is, volstaat.

3.2

Belanghebbende verzoekt om een proceskostenvergoeding voor de bezwaar-, beroeps- en hogerberoepsfase.

3.3

De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

4.1

Ingevolge artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) stelt een bestuursorgaan alvorens te beslissen op het bezwaar, belanghebbende in de gelegenheid te worden gehoord. Uit de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de onderhavige bepaling kan worden opgemaakt dat het hier een essentieel onderdeel betreft van de bezwaarschriftprocedure, bij schending waarvan de uitspraak op bezwaar in beginsel niet in stand kan blijven.

4.2

Naar het oordeel van het Hof heeft de Rechtbank terecht vooropgesteld dat in bezwaar is verzocht om te worden gehoord, dat (de gemachtigde van) belanghebbende niet is gehoord en dat niet is gebleken dat namens belanghebbende op enig moment afstand is gedaan van dit recht. Voorts stelt het Hof voorop dat het in beginsel aan de heffingsambtenaar is belanghebbende uit te nodigen voor een hoorgesprek op een door hem vastgestelde tijd en plaats (vgl. HR 15 mei 2009, nr. 08/00437, ECLI:NL:HR:2009:BI3751).

4.3

Met betrekking tot het telefonisch horen is tijdens de parlementaire behandeling opgemerkt dat daarmee niet wordt voldaan aan de minimumeisen die in artikel 7:2 van de Awb aan het horen worden gesteld (Kamerstukken II 1990/91, 21 221, nr. 5, punt 2.195). Naar het oordeel van het Hof volgt hieruit dat het bestuursorgaan met de nodige zorgvuldigheid het bezwaar dient te behandelen en het daaraan niet voldoet indien de belanghebbende uitsluitend de gelegenheid wordt geboden telefonisch te worden gehoord. Dit laat echter onverlet dat de heffingsambtenaar gehoor dient te geven aan de uitdrukkelijke en met redenen omklede wens van de belanghebbende om telefonisch te worden gehoord, tenzij zwaarder wegende belangen aan de zijde van het bestuursorgaan zich hiertegen verzetten. Het Hof acht de in de brief van 1 oktober 2013 gegeven motivering daartoe voldoende (zie 2.4). De heffingsambtenaar mocht daarom weigeren belanghebbende telefonisch te horen.

4.4

Gelet op de motivering in de brief van 1 oktober 2013, alsmede de ter zitting van het Hof gegeven toelichting dat het beleid om alleen ’s avonds hoorgesprekken in te plannen mede is ingegeven door de wens van particulieren buiten kantooruren (werktijd) te worden gehoord, is het Hof tevens van oordeel dat het de heffingsambtenaar was toegestaan alleen buiten kantooruren een hoorgesprek aan belanghebbende aan te bieden. De Rechtbank heeft in dat verband terecht beslist dat van een professionele organisatie die met meerdere werknemers rechtsbijstand verleent, mag worden verwacht dat zij in staat is in de avonduren iemand af te vaardigen naar een hoorzitting, te meer daar de heffingsambtenaar de datum en het tijdstip van het hoorgesprek tijdig heeft aangekondigd. Dat (de gemachtigde van) belanghebbende niet is verschenen bij het hoorgesprek dient daarom voor haar rekening en risico te komen. Belanghebbende is in de gelegenheid gesteld te worden gehoord en heeft daarvan geen gebruik gemaakt. Van schending van de hoorplicht is in dit geval geen sprake.

Slotsom

Het hoger beroep is ongegrond.

5 Kosten

6 Beslissing