Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 30-08-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:6957, 15/01332 t/m 15/01334
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 30-08-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:6957, 15/01332 t/m 15/01334
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 30 augustus 2016
- Datum publicatie
- 2 september 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2016:6957
- Zaaknummer
- 15/01332 t/m 15/01334
Inhoudsindicatie
Fout in de aangifte doordat de adviseur van belanghebbende de commerciële balans als fiscale balans heeft gebruikt. De aanslag is conform afgedaan. Geen ambtelijk verzuim; geen verwijtbare fout van de Inspecteur, die gelijkgesteld moet worden aan een beoordelingsfout.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummers 15/01332 tot en met 15/01334
uitspraakdatum: 30 augustus 2016
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 3 september 2015, nummer LEE 14/2203, 14/2430 en 14/2431, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Emmen (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.026. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 972.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een navorderingsaanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.819. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 283.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een navorderingsaanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.277. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 241.
Op de bezwaarschriften van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar de navorderingsaanslagen gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft bij uitspraak van 3 september 2015 het beroep inzake de navorderingsaanslagen in de IB/PVV voor de jaren 2010 en 2011 ongegrond verklaard, het beroep inzake de navorderingsaanslag in de IB/PVV voor het jaar 2009 gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur betreffende laatstvermelde navorderingsaanslag vernietigd en die navorderingsaanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.472.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2016 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. [A] als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [B] , alsmede mr. [C] namens de Inspecteur, bijgestaan door mr. [D] .
Partijen hebben een pleitnota overgelegd.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende is geboren [in] 1974 en werkte tot maart 2009 in loondienst bij [E] te [F] (hierna: de onderneming). Belanghebbende heeft de onderneming met toebehoren gekocht van [G] . Vanaf 1 maart 2009 drijft belanghebbende de onderneming voor eigen rekening en risico.
Ter zake van de overname van de onderneming hebben belanghebbende en [G] op 23 februari 2009 een onderhandse koopovereenkomst getekend. In deze overeenkomst is, voor zover te dezen van belang, onder meer het volgende vermeld:
„1.2 Partijen verklaren dat deze koopovereenkomst is aangegaan voor een koopsom van in totaal € 258.000 (zegge: tweehonderdachtenvijftigduizend Euro). Deze koopsom is bepaald ervan uitgaande dat de onderneming fiscaal geruisloos conform artikel 3.63 Wet Inkomstenbelasting 2001 wordt doorgeschoven van verkoper aan koper. Indien, om welke reden dan ook, niet geruisloos kan worden doorgeschoven, zal de koopsom € 300.000 (zegge driehonderdduizend euro) bedragen.
Partijen verbinden zich om mee te werken aan een verzoek geruisloze doorschuiving als bedoeld in artikel 3.63 Wet op de Inkomstenbelasting 2001. Een door beide partijen ondertekend exemplaar maakt onderdeel uit van deze overeenkomst.”
De koopovereenkomst is op 24 februari 2009 geregistreerd bij de Belastingdienst.
Bij brief van belanghebbende van 23 februari 2009 aan de Inspecteur is ter zake van de overdracht van de onderneming een verzoek gedaan om geruisloze doorschuiving als bedoeld in artikel 3.63 van de Wet IB 2001. Dit verzoek is door de Inspecteur gehonoreerd. Het verzoek is kort na ontvangst opgenomen in het digitale systeem van de Belastingdienst en behoort tot het dossier van belanghebbende.
Belanghebbende heeft aangiften in de IB/PVV voor de jaren 2009, 2010 en 2011 gedaan naar een belastbaar inkomen uit uitsluitend werk en woning van respectievelijk € 16.124, negatief € 1.844 en € 3.696. Deze aangiften, waarbij als bijlagen de jaarrekeningen over de betreffende jaren zijn gevoegd, zijn verzorgd door Accountantskantoor [H] (hierna: de accountant).
In het in de aangiften opgenomen saldo van de fiscale winstberekening is rekening gehouden met de hierna te noemen bedragen aan afschrijving op goodwill, die in mindering zijn gebracht op de winst over de betreffende jaren. Deze bedragen ter zake van in aftrek gebrachte afschrijving op goodwill zijn in de aangiften niet benoemd. Uit de bij de aangiften als bijlagen gevoegde jaarrekeningen over de betreffende jaren blijkt van de volgende in dit verband van belang zijnde bedragen:
Jaar |
Stand goodwill aan het begin van het boekjaar |
Stand goodwill aan het eind van het jaar |
Afschrijving goodwill |
2009 |
€ 241.425 |
€ 214.382 |
€ 27.043 |
2010 |
€ 214.382 |
€ 190.995 |
€ 23.387 |
2011 |
€ 190.995 |
€ 167.608 |
€ 23.387 |
In de jaarrekening van de onderneming over de periode van 1 maart 2009 tot en met 31 december 2009 is onder meer het volgende opgenomen:
„ Goodwill
Dit betreft de betaalde goodwill bij overname van [E]
te [F] .
Het verloop van deze post in 2009 is als volgt: €
Overname per 1 maart 2009 7.554
Bij: aankoop goodwill 233.871
241.425
Af: afschrijving:
goodwill, overgenomen 7.554
goodwill, aangekocht 19.489 27.043
Balans per 31 december 2009 214.382
Afschrijvingspercentage: 10%
Cumulatieve afschrijving 19.489 ”
De aanslagen in de IB/PVV voor 2009 tot en met 2011 zijn door de Inspecteur conform de aangiften en zonder nadere beoordeling opgelegd. Bij de regeling van de aanslag in de IB/PVV voor 2011 was aan de behandelend belastingambtenaar bekend dat voor 2009 en 2010 ten onrechte over de aangekochte goodwill was afgeschreven, doch heeft geen blokkering van de verwerking en afdoening plaatsgevonden. Deze aanslag heeft als dagtekening 8 februari 2013.
Bij schrijven van 15 februari 2013 is aan belanghebbende medegedeeld dat de Inspecteur voornemens is navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting over 2009 en 2010 op te leggen in verband met ten onrechte geactiveerde en daarop afgeschreven goodwill. Ter zitting is gebleken dat de Inspecteur hiervan op de hoogte was geraakt door een renseignement betreffende [G] , die de onderneming aan belanghebbende had overgedragen.
Bij schrijven van de Inspecteur van 22 maart 2013 heeft de Inspecteur aan belanghebbende onder meer het volgende geschreven:
„Gedateerd 15 februari jl. heeft u een brief ontvangen welke was verzonden door de heer [I] .
(…)
Vandaag heb ik de behandeling overgenomen. Ik heb vernomen dat ondanks de gestelde termijn van 5 maart jl. tot op heden geen reactie is ontvangen. Ik heb daarom de aanslagen 2009, 2010 én 2011 herzien (de aanslag 2011 was inmiddels ook definitief vastgesteld) en navorderingsaanslagen Inkomstenbelasting/Premie Volksverzekering en Premie Zorgverzekeringswet opgelegd.”
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of de navorderingsaanslagen terecht zijn opgelegd, welke vraag door belanghebbende ontkennend en door de Inspecteur bevestigend wordt beantwoord.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de Inspecteur niet beschikte over een nieuw, navordering rechtvaardigend feit, althans dat de Inspecteur een ambtelijk verzuim heeft begaan bij het opleggen van de primitieve aanslagen. Voorts stelt hij dat de Inspecteur op grond van de aanwezigheid van het doorschuivingsverzoek gehouden was onderzoek te doen alvorens de aanslagen vast te stellen. Door na te laten een zodanig onderzoek te doen, heeft de Inspecteur een verwijtbare fout heeft gemaakt, die gelijk te stellen is aan een beoordelingsfout.
De Inspecteur stelt dat sprake is van een nieuw feit. De belastingplichtige die zelf niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen, kan zich niet met vrucht beroepen op onzorgvuldigheid van de inspecteur. De Inspecteur handhaaft zijn in eerste aanleg gedane beroep op kwade trouw aan de zijde van belanghebbende respectievelijk aan belanghebbende toe te rekenen kwade trouw van zijn accountant. Hij betwist dat sprake is van een verwijtbaar onjuist inzicht van zijn kant in de feiten.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar en van de navorderingsaanslagen.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.