Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26-01-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:696, 15/00914

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26-01-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:696, 15/00914

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
26 januari 2016
Datum publicatie
5 februari 2016
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2016:696
Zaaknummer
15/00914

Inhoudsindicatie

Wet Woz. Proceskostenvergoeding . Hoorzitting in bezwaar. Bijzondere omstandigheden. Afwijken van forfaitaire regeling? Uurtariefbepaling.

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Arnhem

nummer 15/00914

uitspraakdatum: 26 januari 2016

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] (hierna: belanghebbende),

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 2 juni 2015, nummer AWB 14/6971, in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van de gemeente Arnhem (hierna: de heffingsambtenaar).

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 108 te [A] (hierna: de onroerende zaak) voor het kalenderjaar 2014, naar waardepeildatum 1 januari 2013, vastgesteld op € 141.000.

1.2.

De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 22 augustus 2014 de vastgestelde waarde verminderd tot € 129.000 en daarbij een proceskostenvergoeding van € 273 toegekend.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft bij uitspraak van 2 juni 2015 het beroep gegrond verklaard, de vastgestelde waarde verminderd tot € 120.000, en de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 980.

1.4.

Belanghebbende heeft bij faxbericht van 13 juli 2015, ingekomen bij het Hof op diezelfde datum, tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2015. Belanghebbende is vertegenwoordigd door [B] , werkzaam bij [C] te [D] . De heffingsambtenaar is vertegenwoordigd door [E] .

1.7.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak. Het betreft een in 1910 gebouwde bovenwoning. De waarde van de onroerende zaak is door de heffingsambtenaar bij beschikking vastgesteld.

2.2.

Belanghebbende heeft mw. [F] dan wel haar kantoorgenoten van [C] (hierna: de gemachtigde) gemachtigd om bezwaar te maken en (hoger) beroep in te stellen ter zake van voornoemde WOZ-beschikking en ter zake van de in dat kader toegekende proceskostenvergoeding.

2.3.

Het bezwaar van belanghebbende is ter hoorzitting (nagenoeg) gelijktijdig behandeld met 52 andere bezwaren over de WOZ-waarde van woningen die in de gemeente Arnhem zijn gelegen. De hoorzitting heeft in totaal 90 minuten geduurd. Zowel in belanghebbendes bezwaar als in de andere bezwaren is steeds rechtsbijstand verleend door de gemachtigde. In totaal zijn 31 bezwaren, waaronder het bezwaar van belanghebbende, gegrond verklaard. Deze gegronde bezwaren hebben betrekking op twaalf aanslagbiljetten.

2.4.

De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar de vastgestelde WOZ-waarde van de onroerende zaak verminderd. Verder heeft de heffingsambtenaar een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend van € 273. Daarvan heeft een bedrag van € 243 betrekking op het indienen van het bezwaarschrift en € 30 betrekking op het bijwonen van de hoorzitting. Ter motivering van dit laatste bedrag heeft de heffingsambtenaar in de uitspraak op bezwaar het volgende overwogen:

“Aangezien de totale hoorzitting van 22 april 2014 een duur had van 90 minuten waarin 55 objecten zijn besproken en rekening houdende met de gemiddelde voorbereidingstijd van 20 minuten per object, acht ik voor het verschijnen op de hoorzitting, in lijn met de uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland van 11 november 2013 (nr. 13/1370), een vergoeding van € 30 per gegrond object met een maximum van € 243 redelijk.”

2.5.

De Rechtbank heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar voor wat betreft de hoorzitting terecht toepassing heeft gegeven aan artikel 2, lid 3, Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb), omdat maximale vergoeding op basis van de forfaitaire regeling onrechtvaardig zou uitpakken gelet op de korte duur van de hoorzitting, het aantal behandelde objecten, het aantal objecten waarvan de waarde is verminderd en de tijd die is verbonden met de voorbereiding met betrekking tot de laatstgenoemde objecten.

3 Geschil

3.1.

In hoger beroep is in geschil of de heffingsambtenaar voor de proceskostenvergoeding met betrekking tot het bijwonen van de hoorzitting terecht op grond van artikel 2, lid 3, Bpb is afgeweken van de forfaitaire regeling.

3.2.

Belanghebbende betoogt dat een proceskostenvergoeding naar de forfaitaire regeling gerechtvaardigd is. Volgens de heffingsambtenaar is sprake van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 2, lid 3, Bpb, waardoor van het forfaitaire bedrag kan worden afgeweken.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot een vergoeding van de kosten voor het bijwonen van de hoorzitting naar het forfaitaire bedrag (van thans € 246). De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing