Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26-01-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:697, 15/00247

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26-01-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:697, 15/00247

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
26 januari 2016
Datum publicatie
5 februari 2016
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2016:697
Zaaknummer
15/00247

Inhoudsindicatie

Wet woz. Proceskosten. Samenhangende zaken. Begrip.

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Arnhem

nummer 15/00247

uitspraakdatum: 26 januari 2016

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] (hierna: belanghebbende),

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 17 februari 2015, nummer LEE 13/275, in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van de gemeente Heerenveen (hierna: de heffingsambtenaar).

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 102 te [Z] (hierna: de onroerende zaak) voor het kalenderjaar 2012, naar waardepeildatum 1 januari 2011, vastgesteld op € 270.000.

1.2.

De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 12 december 2012 de vastgestelde waarde verminderd tot € 240.000.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen. De rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank) heeft bij uitspraak van 17 februari 2015 het beroep gegrond verklaard, de vastgestelde waarde verminderd tot € 228.000, en de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 425,25.

1.4.

Belanghebbende heeft bij faxbericht van 19 maart 2015, ingekomen bij het Hof op diezelfde datum, tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2015. Belanghebbende is vertegenwoordigd door [A] , werkzaam bij [B] te [C] . De heffingsambtenaar is vertegenwoordigd door mw. mr. [D] .

1.8.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak. Het betreft een in 1925 gebouwde vrijstaande woning. De waarde van de onroerende zaak is door de heffingsambtenaar bij beschikking vastgesteld.

2.2.

Belanghebbende heeft [A] (hierna ook: de gemachtigde) gemachtigd om bezwaar te maken en beroep in te stellen ter zake van voornoemde WOZ-beschikking.

2.3.

Het beroep van belanghebbende is ter zitting van de Rechtbank (nagenoeg) gelijktijdig behandeld met vijf andere beroepen over de WOZ-waarde van woningen die in verschillende dorpen binnen de gemeente Heerenveen zijn gelegen. Zowel in belanghebbendes beroep als in deze andere beroepen is steeds rechtsbijstand verleend door het kantoor van belanghebbendes gemachtigde.

2.4.

De Rechtbank heeft twee van de zes beroepen, waaronder het beroep van belanghebbende, gegrond verklaard. De Rechtbank heeft de vastgestelde WOZ-waarde van de onroerende zaak verminderd. Verder heeft de Rechtbank een proceskostenvergoeding voor de beroepsfase toegekend van € 425,25. Daarbij heeft de Rechtbank in aanmerking genomen dat sprake is van zes samenhangende zaken in de zin van artikel 3, lid 2, Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb; tekst vanaf 2015).

3 Geschil

3.1.

In hoger beroep is uitsluitend de hoogte van de toegekende proceskostenvergoeding voor de bezwaar- en beroepsfase in geschil. Het geschil spitst zich toe op de vraag of sprake is van samenhangende zaken in de zin van artikel 3, lid 2, Bpb.

3.2.

Belanghebbende stelt zich primair op het standpunt dat geen sprake is van samenhangende zaken, omdat de werkzaamheden in elk van de zaken niet nagenoeg identiek konden zijn. Subsidiair betoogt belanghebbende dat als wel sprake is van samenhangende zaken, de proceskostenvergoeding niet moet worden gedeeld door zes, maar door twee (gegronde beroepen). De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting erkend dat een gelijk op dit punt meebrengt dat ten onrechte wegingsfactor 1,5 voor het aantal samenhangende zaken is gehanteerd. De heffingsambtenaar verdedigt de tegenovergestelde opvatting. Bovendien meent de heffingsambtenaar dat het hoger beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk moet worden verklaard nu ten tijde van het instellen van hoger beroep belanghebbende daartoe nog geen schriftelijke machtiging had verstrekt.

3.3.

Belanghebbende concludeert primair tot een vergoeding van de kosten voor de behandeling van het bezwaar ten bedrage van thans € 246 (1 punt voor bezwaarschrift, waarde per punt € 246), tot een vergoeding van de kosten voor de behandeling van het beroep ten bedrage van thans € 992 (1 punt voor beroepschrift, 1 punt voor zitting, waarde per punt € 496) en tot vergoeding van de taxatiekosten ten bedrage van € 121. Subsidiair concludeert belanghebbende tot een proceskostenvergoeding van € 729,50. De heffingsambtenaar concludeert primair tot niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep en subsidiair tot bevestiging van de beslissing van de Rechtbank omtrent de proceskostenvergoeding.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing