Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26-01-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:698, 15/00704

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26-01-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:698, 15/00704

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
26 januari 2016
Datum publicatie
5 februari 2016
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2016:698
Zaaknummer
15/00704

Inhoudsindicatie

Wet woz. Proceskosten. Samenhangende zaken. Begrip.

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Arnhem

nummer 15/00704

uitspraakdatum: 26 januari 2016

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] (hierna: belanghebbende),

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 1 mei 2015, nummer UTR 14/1819, in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraad-schap Utrecht (hierna: de heffingsambtenaar).

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 13 te [Z] (hierna: de onroerende zaak) voor het kalenderjaar 2013, naar waardepeildatum 1 januari 2012, vastgesteld op € 328.000.

1.2.

De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 11 februari 2014 de vastgestelde waarde gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen. De rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank) heeft bij uitspraak van 1 mei 2015 het beroep gegrond verklaard, de vastgestelde waarde verminderd tot € 311.000, en de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 294.

1.4.

Belanghebbende heeft bij brief van 27 mei 2015, ingekomen bij het Hof op 28 mei 2015, tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2015. Belanghebbende is vertegenwoordigd door mw. mr. [A] , werkzaam bij [B] te [C] . De heffingsambtenaar is vertegenwoordigd door mw. mr. [D] en mw. [E] .

1.7.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak. Het betreft een in 1934 gebouwde rijwoning. De waarde van de onroerende zaak is door de heffingsambtenaar bij beschikking vastgesteld.

2.2.

Belanghebbende heeft mw. mr. [A] (hierna: de gemachtigde) gemachtigd om onder meer bezwaar te maken en (hoger) beroep in te stellen ter zake van voornoemde WOZ-beschikking en ter zake van de in dat kader toegekende proceskostenvergoeding.

2.3.

Het beroep van belanghebbende is ter zitting van de Rechtbank (nagenoeg) gelijktijdig behandeld met acht andere beroepen over de WOZ-waarde van woningen die in eenzelfde appartementencomplex in [Z] zijn gelegen. Belanghebbendes rijwoning is niet in dit complex gelegen. Zowel in belanghebbendes beroep als in deze andere beroepen is steeds rechtsbijstand verleend door het kantoor van belanghebbendes gemachtigde.

2.4.

De Rechtbank heeft vijf van de negen beroepen, waaronder het beroep van belanghebbende gegrond verklaard. De Rechtbank heeft de vastgestelde WOZ-waarde van de onroerende zaak verminderd. Verder heeft de Rechtbank een proceskostenvergoeding voor de beroepsfase toegekend van € 294. Daarbij heeft de Rechtbank in aanmerking genomen dat sprake is van vijf samenhangende zaken in de zin van artikel 3, lid 2, Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb; tekst vanaf 2015). In de overige vier zaken die gelijktijdig zijn behandeld, is het beroep ongegrond verklaard.

3 Geschil

3.1.

In hoger beroep is uitsluitend de hoogte van de toegekende proceskostenvergoeding voor de beroepsfase in geschil. Het geschil spitst zich toe op de vraag of sprake is van samenhangende zaken in de zin van artikel 3, lid 2, Bpb.

3.2.

Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van samenhangende zaken, omdat de werkzaamheden in elk van de zaken niet nagenoeg identiek konden zijn. De heffingsambtenaar verdedigt de tegenovergestelde opvatting.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot een vergoeding van de kosten voor de behandeling van het beroep bij de Rechtbank ten bedrage van thans € 992 (1 punt voor beroepschrift, 1 punt voor zitting, waarde per punt € 496). De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de beslissing van de Rechtbank omtrent de proceskostenvergoeding (van € 294) voor de behandeling van het beroep.

3.4.

Beide partijen zijn in hoger beroep eensluidend van mening dat de Rechtbank ten onrechte geen vergoeding heeft toegekend voor de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken. Deze vergoeding beloopt volgens beide partijen € 244 (thans: € 246). Reeds daarom is het hoger beroep van belanghebbende gegrond.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing