Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 06-09-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:7124, 15/00670
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 06-09-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:7124, 15/00670
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 6 september 2016
- Datum publicatie
- 16 september 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2016:7124
- Zaaknummer
- 15/00670
Inhoudsindicatie
Vennootschapsbelasting. Rechterlijke bevoegdheid. Winst behaald met champignonhandel. Toerekening.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 15/00670
uitspraakdatum: 6 september 2016
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 2 april 2015, nummer AWB 14/5752, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 een aanslag in de vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 403.201. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 3.099. Bij beschikking is een boete opgelegd van € 2.295.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 376.651 en de heffingsrente dienovereenkomstig verminderd tot € 2.522. Daarnaast heeft hij de boetebeschikking vernietigd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Den Haag. Deze heeft het beroepschrift op de voet van artikel 6:15, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) doorgezonden naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Het beroep van belanghebbende is bij uitspraak van 2 april 2015 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Deze heeft het hogerberoepschrift op de voet van artikel 6:15, eerste lid, Awb doorgezonden naar het Hof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het Hof). De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2016 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. [A] , als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door mr. [B] , alsmede mr. [C] namens de Inspecteur, bijgestaan door [D] .
De gemachtigde van belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende is [in] 1996 opgericht en is een beheersmaatschappij. De bestuurders van belanghebbende zijn [E] en zijn echtgenote mevr. [F] .
De vader van mevr. [F] hield in ieder geval tot 12 april 2008 100% van de aandelen in, en was bestuurder van [G] B.V. (hierna: [G] BV).
Met ingang van 2004 zijn de activiteiten van v.o.f. [H] (hierna: de v.o.f.) volledig ingebracht in [G] BV. Deze BV had reeds een belang van 90% in de v.o.f. De overige 10% waren tot dat moment van [I] privé. De ingebrachte activiteiten bestaan uit het aankopen en verwerken van champignons, door deze te wassen, blancheren, snijden en te verpakken en vervolgens te verkopen aan groothandel en in mindere mate aan de detailhandel. Daarnaast worden ook aardappelschijfjes, kaas en frites ingekocht bewerkt en verkocht. Deze activiteiten worden hierna gezamenlijk aangeduid als “de champignonhandel”.
[G] BV heeft op 23 december 2005, alle aandelen in [J] B.V. verworven, waarbij de naam van die B.V. werd gewijzigd in [H] B.V. (hierna: [H] BV). [G] BV en [H] BV zijn per 23 december 2005 gevoegd in een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. Aan het voornemen om de van de v.o.f. overgenomen activiteiten vanuit [G] BV in te brengen in [H] BV is nimmer uitvoering gegeven. Tot – in ieder geval – 12 april 2008 werden in [H] BV geen activiteiten ontplooid.
Op 20 april 2008 hebben [G] BV (de verkoper) en belanghebbende (koper) een overname-overeenkomst gesloten waarbij onder meer het volgende is bepaald:
“Overwegende dat:
- partijen overeenstemming hebben bereikt over de verkoop en levering van bepaalde activa behorende tot de door verkoper gedreven onderneming, hierna te noemen “de onderneming”, en overname van bepaalde tot de onderneming behorende passiva, teneinde koper in staat te stellen de onderneming voor eigen rekening na 12 april 2008 voort te zetten;
- de overdracht zal geschieden naar de waarde van de activa en de passiva per 12 april 2008;
- partijen de gesloten overeenkomst wensen te bekrachtigen, schriftelijk vast te leggen en nader uit te werken.
(…)
Artikel 4 – Personeel
1. Partijen erkennen dat de rechten en plichten die voor verkoper voortvloeien uit de arbeidsovereenkomsten tussen verkoper en het bij haar werkzame personeel, hierna: te noemen: “het personeel”, bij ondertekening van de overeenkomst van rechtswege overgaan op koper (…).”
Blijkens een notariële akte zijn op 30 juni 2008 de aandelen in [H] BV door [G] BV aan belanghebbende geleverd. Per dezelfde datum is [G] BV ontslagen als directeur van [H] BV en is belanghebbende tot enig directeur van die vennootschap benoemd.
Per 30 juni 2008 is belanghebbende met haar dochtervennootschap [H] BV een fiscale eenheid aangegaan.
Op 11 januari 2010 heeft er een boekenonderzoek plaatsgevonden bij belanghebbende, waarbij de aanvaardbaarheid van de aangiften Vpb, omzetbelasting en inkomstenbelasting gedurende de periode van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2007 zijn onderzocht. De jaarrekening over 2008 was in concept vastgesteld ten tijde van het onderzoek, zodat het jaar 2008 is beoordeeld tot en met de conceptcijfers.
Belanghebbende heeft op 14 juni 2010 aangifte Vpb over het jaar 2008 gedaan naar een belastbaar bedrag van € 256.572. [H] BV heeft per dezelfde datum aangifte Vpb gedaan over de periode 13 april 2008 tot 30 juni 2008 naar een belastbaar bedrag van € 120.079.
Het rapport inzake het bij belanghebbende ingestelde boekenonderzoek van 1 december 2010 vermeldt onder meer:
“2.1. Fiscale eenheid
(…)
In verband met verkoop van de aandelen in 2008 is de fiscale eenheid tussen [G] BV en [H] BV weer ontbonden. Vanaf de datum verkoop aandelen vormen [X] BV en [H] BV een fiscale eenheid.
(…)
6 Vennootschapsbelasting
Over de periode april 2008 tot en met juni 2008 wordt een winstaangifte ingediend door [H] BV met een positief resultaat van € 120.079. De BV is echter niet zelfstandig belastingplichtig geweest in 2008. [H] BV is van de fiscale eenheid met [G] BV overgegaan naar de fiscale eenheid met [X] BV. Het resultaat van [H] BV moet worden aangegeven bij [X] BV. Het belang ligt in het tariefsverschil.”
In het rapport is aangegeven dat aan belanghebbende een aanslag Vpb over het jaar 2008 zal worden opgelegd naar een belastbare winst van € 403.201, waarbij de aangifte voor een bedrag van € 146.629 zal worden gecorrigeerd, bestaande uit het bij [H] BV aangegeven belastbare bedrag van € 120.079 en uit € 26.550 voor overige correcties. Over één van de overige correcties zal tevens een vergrijpboete van 50% worden opgelegd.
Met dagtekening 24 december 2010 is aan belanghebbende de aanslag Vpb over het jaar 2008 opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 403.201. In hetzelfde geschrift is tevens bij beschikkingen een vergrijpboete van € 2.295 opgelegd en € 3.099 aan heffingsrente aan belanghebbende in rekening gebracht. Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij uitspraken op bezwaar van 12 juli 2014 is het bezwaar van belanghebbende deels gegrond verklaard. De correctie van € 120.079 is gehandhaafd, de overige correcties zijn teruggenomen. De aanslag is bij uitspraak op bezwaar verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van € 376.651. De boetebeschikking is komen te vervallen en de aan belanghebbende in rekening gebrachte heffingsrente is verminderd tot € 2.522.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Den Haag, alwaar het beroepschrift op 21 augustus 2014 is ontvangen. De rechtbank Den Haag heeft het beroepschrift op de voet van artikel 6:15, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) doorgezonden naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant.
Voorafgaand aan de zitting heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant geconstateerd dat niet zij, doch de rechtbank Gelderland bevoegd was kennis te nemen van de zaak, waarna zij contact heeft opgenomen met de rechtbank Gelderland, die aangaf geen bezwaar te hebben tegen behandeling van de zaak door de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep bij uitspraak van 2 april 2015, verzonden op 10 april 2015, ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft bij brief van 18 mei 2015 tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, alwaar het op 20 mei 2015 is ontvangen. Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft het hogerberoepschrift op de voet van artikel 6:15, eerste lid, Awb doorgezonden naar het Hof.