Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 06-09-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:7356, 16/00117
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 06-09-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:7356, 16/00117
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 6 september 2016
- Datum publicatie
- 16 september 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2016:7356
- Zaaknummer
- 16/00117
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Nabetaling partnertoeslag AOW. Tijdstip genieten. Vorderbaar en inbaar in eerdere jaren?
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 16/00117
uitspraakdatum: 6 september 2016
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 22 december 2015, nummer AWB 15/3045, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Almelo (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2012 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.697. Daarbij is voorts een bedrag van € 306 aan belastingrente in rekening gebracht.
Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslag en de beschikking inzake de belastingrente gehandhaafd.
Het door belanghebbende tegen deze uitspraken op bezwaar ingestelde beroep is door de Rechtbank ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoort voorts het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgehad op 25 augustus 2016 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord: de echtgenoot van belanghebbende, [A] , als haar gemachtigde alsmede mr. drs. [B] namens de Inspecteur.
Belanghebbendes gemachtigde heeft een pleitnota overgelegd.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.
2 Feiten
Belanghebbende is geboren [in] 1941. Zij is gehuwd met [A] . Hij is geboren [in] 1945.
Belanghebbende geniet sinds maart 2006 een uitkering krachtens de Algemene Ouderdomswet (hierna: AOW). Voor de periode van maart 2006 tot en met juni 2010 had zij in het kader van de AOW recht op een zogenoemde partnertoeslag. De bedragen aan partnertoeslag waren door de Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB) berekend op basis van een brief van de echtgenoot van belanghebbende van 23 januari 2006, waarin hij onder meer schreef “Mijn inkomsten ad ca. € 1.000 per maand vloeien voort uit onregelmatige werkzaamheden welke ik voor derden verricht”.
De echtgenoot van belanghebbende is in de periode 2006 – 2010 betrokken geweest in een faillissementsprocedure en in een strafrechtelijke procedure.
In de periode maart 2006 tot en met juni 2010 heeft de echtgenoot van belanghebbende minder inkomsten genoten dan waarvan de SVB bij het toekennen van de partnertoeslag is uitgegaan. Hierdoor had belanghebbende over die periode recht op een hogere AOW-partnertoeslag dan de SVB aan haar had uitbetaald. In verband hiermee heeft de SVB belanghebbende bij brief van 13 december 2012 onder meer het volgende geschreven:
‘(…)
Over maart 2006 tot en met juni 2010 had het inkomen van uw partner een andere hoogte dan bij ons bekend was. Hierdoor heeft u over deze periode een onjuist bedrag aan toeslag gekregen.
U krijgt binnenkort nog een bedrag van € 23.387 netto. Dit is een nabetaling over maart 2006 tot en met juni 2010.
(…)’.
Het genoemde bedrag van de nabetaling is bijgesteld tot € 23.382,76 en is in 2012 aan belanghebbende uitgekeerd.
Naar aanleiding van een verzoek van de Inspecteur, heeft de SVB de Inspecteur bij brief van 28 november 2014 onder meer het volgende geschreven:
‘(…)
U vraagt ons waarom pensioengerechtigde pas eind 2012 de toeslag over de jaren 2006 tot en met 2010 uitgekeerd heeft gekregen.
De partner van pensioengerechtigde heeft inkomen uit overige werkzaamheden genoten in die jaren. Wij hebben op eigen verzoek van pensioengerechtigde het inkomen van de partner fictief gesteld op € 1.000 per maand zodat er maar een klein deel van de toeslag over genoemde jaren is uitbetaald.
Wij vroegen daarna elk jaar de aangiften inkomstenbelasting op om het juiste inkomen definitief vast te kunnen stellen. Er werd echter elke keer om uitstel van levering van de gegevens gevraagd. Dit had te maken met een faillissement van pensioengerechtigde of diens partner. Doordat de aangiftes inkomstenbelasting pas in 2012 aan ons zijn opgestuurd hebben wij niet eerder tot een definitieve beslissing kunnen komen. Dat is de reden van de late uitbetaling van de toeslag.
(…)’.
De Inspecteur heeft het bedrag van de nabetaling van € 23.382 in de aanslag IB/PVV 2012 begrepen. Hiertegen heeft belanghebbende vergeefs bezwaar en beroep aangetekend.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
Tussen partijen is in geschil of de Inspecteur terecht het bedrag van € 23.382 in 2012 heeft belast. Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend en stelt dat de bedragen van de nabetaling van de partnertoeslag in de jaren 2006 tot en met 2010 in aanmerking moeten worden genomen. De Inspecteur beantwoordt de partijen verdeeld houdende vraag bevestigend.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en kennelijk tot vermindering van de aanslag IB/PVV 2012 tot een aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.315.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.