Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 04-10-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:7882, 16/00010

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 04-10-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:7882, 16/00010

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
4 oktober 2016
Datum publicatie
7 oktober 2016
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2016:7882
Formele relaties
Zaaknummer
16/00010

Inhoudsindicatie

Eigen woning en spaargeld zijn geen fiscale pensioenvoorziening.

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Leeuwarden

nummer 16/00010

uitspraakdatum: 4 oktober 2016

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 3 december 2015, nummer LEE 15/1953, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Leeuwarden (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.152 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 10.194. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 58.

1.2

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar het belastbare inkomen uit werk en woning verminderd tot € 11.857, het belastbare inkomen uit sparen en beleggen gehandhaafd en de heffingsrente dienovereenkomstig verminderd.

1.3

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 3 december 2015 gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.357 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 10.194.

1.4

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5

Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2016 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede mr. [A] namens de Inspecteur, bijgestaan door mr. [B] .

1.7

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

Belanghebbende is gehuwd geweest met [C] . Het huwelijk is door echtscheiding ontbonden. In het kader van de echtscheiding heeft verevening van wederzijdse pensioenrechten plaatsgevonden. Aan zijn advocaat in de echtscheidingsprocedure heeft belanghebbende in april 2011 een bedrag van € 20.000 betaald.

2.2

Bij brief van 17 april 2014 liet belanghebbende de Inspecteur weten dat hij kosten ten bedrage van € 20.000 had gemaakt voor verkrijging of behoud van inkomen, welke kosten hij had vergeten in zijn aangifte op te nemen.

2.3

Bij zijn uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur slechts een bedrag van € 750 aan advocaatkosten die belanghebbende had gemaakt tot behoud van toekomstige uitkeringen uit een lijfrentepolis in aftrek toegelaten.

2.4

In een emailbericht van 6 mei 2015 heeft de advocaat van belanghebbende verklaard dat met de behandeling van de pensioenrechten tijdens de echtscheidingsprocedure een bedrag aan advocaatkosten gemoeid is geweest van € 1.249,55 inclusief btw.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In geschil is of de advocaatkosten van belanghebbende, voor zover zij betrekking hadden op de toedeling van de echtelijke woning en op de spaartegoeden, als aftrekbare kosten van uitkeringen en verstrekkingen in mindering kunnen worden gebracht op belanghebbendes belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen, welke vraag belanghebbende bevestigend en de Inspecteur ontkennend beantwoordt. Voorts is in geschil of de vermogensrendementsheffing van box 3 in strijd is met de artikelen 8 en 14 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) en artikel 1 van het Eerste Protocol bij dat verdrag (hierna: EP), welke vraag eveneens door belanghebbende bevestigend en door de Inspecteur ontkennend wordt beantwoord.

3.2

Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat een woning in eigendom en spaartegoeden naar algemeen aanvaarde maatstaven zijn aan te merken als pensioenvoorzieningen en dat de kosten die hij heeft gemaakt tot inning, verwerving of behoud daarvan daarom dienen te worden gekwalificeerd als aftrekbare kosten van uitkeringen en verstrekkingen. Voorts stelt hij dat een wettelijke regeling die hem de door hem bepleite aftrek onthoudt onredelijk en onbillijk is. Ook is, aldus belanghebbende, sprake van een inbreuk op het ongestoord genot van zijn eigendom als voorzien in artikel 1 van het EP, van een inbreuk op zijn privéleven als gewaarborgd in artikel 8 van het EVRM en van schending van het discriminatieverbod als opgenomen in artikel 14 van het EVRM. Ten aanzien van de vermogensrendementsheffing stelt belanghebbende dat dezelfde verdragsbepalingen door de heffing worden geschonden.

3.3

De Inspecteur heeft de standpunten van belanghebbende gemotiveerd bestreden.

3.4

Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.

3.5

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur en tot vermindering van het verzamelinkomen.

3.6

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing