Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 04-10-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:7886, 15/01492
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 04-10-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:7886, 15/01492
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 4 oktober 2016
- Datum publicatie
- 7 oktober 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2016:7886
- Zaaknummer
- 15/01492
Inhoudsindicatie
Totaalwinst. Verplicht privévermogen. Foutenleer. Boerderij inclusief woondeel van ambulante hoefsmid is keuzevermogen.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
Nummer 15/01492
uitspraakdatum: 4 oktober 2016
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 20 oktober 2015, nummer LEE 15/1800, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Emmen (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.852.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 20 oktober 2015 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 augustus 2016 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, zijn echtgenote en mr. [A] , als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede mr. [B] namens de Inspecteur, bijgestaan door mr. [C] .
De gemachtigde van belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende en zijn echtgenote wonen op het adres [a-straat] 72 te [Z] (hierna: de onroerende zaak).
Hij oefent sedert 1 juli 1996 een onderneming uit onder de naam “ [D] ”. Volgens de gegevens van de Kamer van Koophandel luidt de bedrijfsomschrijving “ [E] ” en is het bedrijfsadres van de onderneming [a-straat] 72 te [Z] . Belanghebbende werkt als zelfstandig hoefsmid.
Uit een tot de gedingstukken behorende leveringsakte volgt dat de onroerende zaak op 16 april 1996 is verkocht en op 15 mei 1996 aan belanghebbende en zijn echtgenote is geleverd.
De onroerende zaak is vanaf het moment van aanschaf tot het vermogen van belanghebbendes onderneming gerekend.
Een controlemedewerker van de Belastingdienst heeft op 10 en 11 november 1998 een bedrijfsbezoek aan belanghebbende gebracht. Van dit bezoek is een verslag, gedagtekend 13 november 1998, opgemaakt waarin is opgenomen: “De belastingplichtige heeft de gehele onroerende zaak, [a-straat] 72 te [Z] , tot het bedrijfsvermogen gerekend.”
De bedrijfsactiviteiten van belanghebbende worden omschreven als:
“De heer [X] werkt als zelfstandig hoefsmid (deels ambulant).”
In de aantekeningen behorende bij het verslag is ten aanzien van de onroerende zaak het volgende opgenomen:
“is als bedrijfsvermogen aangemerkt=geaccepteerd door [F] ! Niet meer op terug te komen
Als volgt gesplitst:
- -
-
grond ƒ 45.000,-
- -
-
bedrijfsged. 98.460 +/- 1/3
- -
-
woonged. 211.937,-
ƒ 355.397”
Voorts is in deze aantekeningen nog het volgende vermeld:
IB 1996
vorige eenheid
Conform afgedaan door “ [F] ” – woonde vh in [G]
Echter jaarstukken 1996 ontbreken – ter inzage gehad
Adv. gebeld – adv. stuurt kopie
- Hoge investeringsaftrek ad ƒ 22.872
Toelichting – blz. 16 jaarrek.
Bedr. Auto
“ deel pand
Belanghebbende heeft bij brief van 6 april 2010 aan de Inspecteur geschreven over de, zijns inziens, onjuiste vermogensetikettering van de onroerende zaak. Hierbij heeft belanghebbende aan de Inspecteur verzocht om akkoord te gaan met – zakelijk weergeven – de overbrenging van de onroerende zaak (met toepassing van de foutenleer) naar het privévermogen zonder dat deze overbrenging fiscale consequenties heeft voor belanghebbende. De Inspecteur heeft in een schrijven van 27 juli 2010 dit verzoek niet gehonoreerd en daarbij overwogen:
“(…)
Feit is dat de onroerende zaak op het moment van ingebruikname in gemengd gebruik was. Het pand was niet bouwkundig splitsbaar en kan worden beschouwd als keuzevermogen. Uw cliënt heeft vervolgens besloten om het geheel als zakelijk te etiketteren. Deze keuze was fiscaal toegestaan.
(..)”.
In zijn verweerschrift in eerste aanleg schrijft de Inspecteur dat zowel bij de aanslagregeling van de IB/PVV voor het jaar 2009 als bij de aanslagregeling van de IB/PVV voor het jaar 2010 de door belanghebbende voorgestane heretikettering van de onroerende zaak niet is toegestaan en hij de aangiften in de IB/PVV voor de jaren 2009 en 2010 op dit onderdeel heeft gecorrigeerd.
Uit de toelichting op de balans van de jaarrekening van belanghebbende over het jaar 2000 blijkt dat als ‘aanschafwaarde’ van de bedrijfsgebouwen en – terreinen ƒ 481.560 (€218.522) is opgenomen. In zijn aangifte in de IB/PVV voor het jaar 2008 heeft belanghebbende de onroerende zaak op zijn ondernemingsbalans opgenomen voor een bedrag van € 157.600.
De echtgenote van belanghebbende doet de administratie van belanghebbendes onderneming en beschikt daartoe over een afzonderlijke ruimte in de onroerende zaak. Voorts verzorgt zij aldaar de aangiften voor de omzetbelasting. In de baanderschuur staat een werkbank en twee kasten met hoefijzers. De bedrijfsauto, van waaruit belanghebbende zijn werkzaamheden verricht, staat als belanghebbende niet bij cliënten is, geparkeerd op het erf behorende bij de onroerende zaak.
Het in de aangifte in de IB/PVV voor het jaar 2011 aangegeven belastbare inkomen uit werk en woning bedraagt € 20.924. Belanghebbende heeft de onroerende zaak in de aangifte als eigen woning opgenomen en een bedrag van € 880 opgenomen onder “q Inkomsten en aftrekposten eigen woning die u zelf aangeeft”. Met dagtekening 15 augustus 2014 heeft de Inspecteur de aanslag in de IB/PVV voor het jaar 2011 vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.852.
De correctie bestaat uit een bedrag aan meer-inkomsten uit eigen woning van € 880 als een woning welke tot het ondernemingsvermogen wordt gerekend en een bedrag van € 48 (hogere drempel en derhalve een lagere aftrek persoonsgeboden aftrek).
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of de onroerende zaak vanaf de koopdatum verplicht privévermogen vormt en alsdan met toepassing van de zogenoemde foutenleer de onroerende zaak van de balans moet worden afgevoerd.
Belanghebbende heeft zich – zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat de onroerende zaak reeds van de datum van koop in 1996 verplicht tot zijn privévermogen moet worden gerekend. Dit is, volgens hem, ten onrechte niet gebeurd en daarom dient thans met de toepassing van de foutenleer deze fout te worden hersteld. Daarbij heeft belanghebbende zich op het standpunt gesteld dat het saldo van voor- en nadelen zodanig is, rekening houdend met het toepasselijke tarief op de over een reeks van jaren genoten winst uit onderneming respectievelijk het belastbare inkomen in de jaren tot en met 2000, onderscheidenlijk het belastbare inkomen uit werk en woning, dat met de thans opgelegde aanslag dit saldo reeds in de heffing is betrokken. Belanghebbende heeft staande de mondelinge behandeling van het hoger beroep zijn subsidiaire standpunt dat een terugwijzing naar de Rechtbank dient plaats te vinden uitdrukkelijk, ondubbelzinnig en onvoorwaardelijk ingetrokken.
De Inspecteur heeft de stellingen van belanghebbende gemotiveerd bestreden. Hij heeft zich primair – eveneens zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat de onroerende zaak keuzevermogen vormt en dat belanghebbende de keuze voor ondernemingsvermogen binnen de grenzen van de redelijkheid heeft kunnen en mogen maken. Deze keuze heeft onherroepelijke gevolgen gehad. Voorts heeft hij subsidiair aangevoerd dat – indien en voor zover aan toepassing van de foutenleer wordt toegekomen – bij de bepaling van een redelijke tegemoetkoming niet slechts de voor belanghebbende nadelige gevolgen van het herstel van de fout, maar ook alle voordelen die hij als gevolg van de onjuiste wetstoepassing heeft genoten in ogenschouw moeten worden genomen (vergelijk HR 18 maart 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC6979 en HR 23 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR6326). Mocht belanghebbende zich terecht op het standpunt hebben gesteld dat sprake is van verplicht privévermogen dan nog is de uitkomst dat belanghebbende per saldo een voordeel heeft genoten. Overbrenging van de onroerende zaak in het laatste nog openstaande belastingjaar leidt voor belanghebbende niet tot een gunstiger resultaat.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, en tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.