Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 04-10-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:8043, 15/01534

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 04-10-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:8043, 15/01534

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
4 oktober 2016
Datum publicatie
14 oktober 2016
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2016:8043
Formele relaties
Zaaknummer
15/01534

Inhoudsindicatie

Vennootschapsbelasting. Kwijtscheldingsverlies. Onzakelijke lening? Aandelenbelang van 15%. Bijgeschreven rente. Schending meerderheidsregel?

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Arnhem

nummer 15/01534

uitspraakdatum: 4 oktober 2016

Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur),

en het incidentele hoger beroep van

[X] BV, gevestigd te [Z] (hierna: belanghebbende),

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 24 november 2015, nummer AWB 15/334, in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2012 een aanslag in de vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 70.985. Het verlies over dat jaar is impliciet op nihil vastgesteld. Tevens is een bedrag van € 784 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 10 december 2014 de aanslag, de verliesbeschikking en de beschikking belastingrente gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft bij uitspraak van 24 november 2015 het beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van nihil, het verlies voor 2012 nader vastgesteld op €100.492, en de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd.

1.4.

De Inspecteur heeft bij faxbericht van 15 december 2015, ingekomen bij het Hof op dezelfde datum, tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Belanghebbende heeft bij brief van 24 februari 2016, ingekomen bij het Hof op 25 februari 2016, incidenteel hoger beroep ingesteld.

1.7.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.8.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2016 te Arnhem. Belanghebbende is vertegenwoordigd door [A] , bijgestaan door mr. [B] , verbonden aan [C] Accountants en Adviseurs BV te [D] . Namens de Inspecteur is verschenen drs. [E] .

1.9.

Beide partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en ingebracht.

1.10.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende is opgericht in 1998. Enig aandeelhouder en bestuurder van belanghebbende is de heer [A] .

2.2.

[F] BV (hierna: [F] BV) exploiteert een (para)medisch centrum met verschillende medische disciplines. Haar aandelen werden voor 95 percent gehouden door de vennootschappen [G] BV (hierna: [G] BV) en [H] BV (hierna: [H] BV). Aandeelhouders van [G] BV en [H] BV zijn de echtelieden de heer [I] en mevrouw [J] .

2.3.

In 2008 wensten de aandeelhouders van [F] BV een deel van hun leningen aan [F] BV te herfinancieren. In juni 2008 was een gesprek met twee partijen over deze herfinanciering. Een bemiddelingsbureau werd ingeschakeld om een financiering te regelen. In maart 2009 gaf het bemiddelingsbureau aan dat één van de benaderde partijen onder voorwaarden een krediet wilde verstrekken. Uiteindelijk kwam deze financiering niet tot stand.

2.4.

Op 19 mei 2009 heeft belanghebbende met [G] BV en [H] BV een overeenkomst gesloten ter verkrijging van 15 percent van de aandelen in [F] BV.

2.5.

Op 25 mei 2009 heeft belanghebbende een bedrag van € 75.000 aan [F] BV geleend, alsmede een bedrag van € 33.750. Op 1 juli 2009 hebben [G] BV en [H] BV, ter uitvoering van de overeenkomst van 19 mei 2009, 15 percent van de aandelen geleverd aan belanghebbende. De koopsom voor de aandelen is voldaan door cessie van de lening van € 75.000 aan de verkopers.

2.6.

Op 18 augustus 2009 heeft belanghebbende een nadere lening van € 50.000 verstrekt aan [F] BV. De voorwaarden waaronder de lening is aangegaan, zijn neergelegd in een leningsovereenkomst van 8 november 2009. Daarin is onder meer opgenomen dat de lening uiterlijk 1 maart 2010 dient te worden afgelost en dat over de lening een rente van 5 percent per jaar verschuldigd is. Als zekerheid voor deze lening zal de heer [I] op eerste verzoek van belanghebbende zekerheid stellen door een (tweede) recht van hypotheek te vestigen op het aan [F] BV verhuurde bedrijfspand [a-straat] 5 te [D] . Voorts is overeengekomen dat de heer [I] zonder toestemming van belanghebbende geen recht van hypotheek kan vestigen op genoemd bedrijfspand anders dan het ten tijde van de overeenkomst reeds verleende recht van hypotheek aan [a-bank] (hierna: de positieve/negatieve hypotheekverklaring).

2.7.

Volgens een taxatie uit 2007 is het bedrijfspand [a-straat] 5 te [D] €1.275.000 waard en is er een eerste hypotheek van € 793.370 op gevestigd. Het bedrijfspand is eigendom van de heer [I] en mevrouw [J] .

2.8.

In november 2010 is wederom een leningsovereenkomst opgesteld en getekend. In de considerans van deze overeenkomst is opgenomen dat belanghebbende op 25 mei 2009 en 18 november 2009 aan [F] BV leningen heeft verstrekt, waarvan de omvang per 31 oktober 2010 €88.338,79 bedraagt. Overeengekomen is dat belanghebbende bereid is om [F] BV aanvullend geld te lenen tot een bedrag van maximaal € 150.000. Over het saldo van de lening is [F] BV een rente van 5 percent per jaar verschuldigd en de aflossing van de lening zal geschieden in onderling overleg, doch uiterlijk 31 december 2015. Gestreefd wordt naar een jaarlijkse aflossing van 20 percent. Voorts is de positieve/negatieve hypotheekverklaring opgenomen.

2.9.

In de eerste maanden van het jaar 2011 heeft [F] BV afspraken met de Belastingdienst gemaakt over belastingschulden. [F] BV had op dat moment een loonbelastingschuld. Hiervoor is een betalingsregeling getroffen. Als zekerheid heeft de heer [I] , met toestemming van belanghebbende, een (tweede) recht van hypotheek gevestigd op het bedrijfspand aan de [a-straat] 5 te [D] .

2.10.

Begin oktober 2011 heeft [K] BV (hierna: [K] ) de opdracht gekregen om te adviseren over een herstructurering van [F] BV. Op 8 december 2011 heeft [K] een rapport uitgebracht, waarin onder meer het volgende is vermeld:

“(…) Ook is onderzocht of de rentelasten verlaagd kunnen worden. Hiertoe zal de balans worden geherstructureerd, waarbij de leningen van de aandeelhouders zullen worden omgezet naar aandelenkapitaal. De rentelasten kunnen hierdoor tot 0 worden teruggebracht. (…)

Doelstelling van de inzet van [K] is het aanpassen van de kosten aan het niveau van de benchmark om een mogelijk faillissement af te wenden.

Als er niet fors wordt ingegrepen in de overige bedrijfskosten en de personeelskosten is een faillissement onafwendbaar. Verliezen op maandbasis bedragen gemiddeld rond de 30.000 euro waardoor crediteurenpositie op korte termijn een hogere stand zal bereiken dan de debiteurenpostitie.”

2.11.

Vervolgens is op 29 december 2011 een addendum bij de overeenkomst van geldlening van november 2010 opgesteld, waarin partijen hebben vastgelegd dat belanghebbende aan [F] BV in de navolgende tranches gelden ter leen heeft verstrekt:

Bedrag

Datum

€ 33.750

25 mei 2009

€ 50.000

26 augustus 2009

€ 50.000

23 november 2010

€ 75.000

23 februari 2011

€ 35.000

31 mei 2011

€ 100.000

15 juli 2011

€ 100.000

2 september 2011

€ 50.000

23 december 2011

€ 493.750

Voorts is vastgelegd dat de rentevergoeding per 23 februari 2011 over het saldo van de lening 10 percent bedraagt.

2.12.

Ultimo 2011 bedraagt de lening vermeerderd met schuldig gebleven rente €515.227 (€ 493.750 hoofdsom + € 6.255 bijgeschreven rente 2010 + € 15.222 bijgeschreven rente 2011).

2.13.

Blijkens de aangiften Vpb 2008 tot en met 2013 van [F] BV was haar financiële situatie als volgt:

Winst

Eigen vermogen

Lening belanghebbende

Lening andere aandeelhouders

2008

-/- € 315.026

-/- € 420.842

€ 224.942

2009

-/- € 151.367

-/- € 572.176

€ 83.750

€ 307.700

2010

-/- € 486.235

-/- € 1.058.411

€ 140.005

€ 317.488

2011

-/- € 361.901

-/- € 1.420.312

€ 515.227

€ 321.227

2012

€ 893.201

-/- € 527.111

€ 178.562

€ 53.613

2.14.

Op 4 juli 2012 heeft belanghebbende een kwijtscheldingverklaring getekend waarin onder meer het volgende is opgenomen:

“(…)

IN AANMERKING NEMENDE:

- dat [belanghebbende] een lening groot € 515.227,- heeft verstrekt aan [ [F] BV];

- dat [belanghebbende] bereid is om met voornoemde vordering mee te gaan in het vigerende crediteurenakkoord van [ [F] BV] en als zodanig een deel van haar vordering kwijt zal schelden onder de volgende voorwaarden,

VERKLAREN ALS VOLGT:

  1. [Belanghebbende] zal een gedeelte van haar vordering op [ [F] BV], ad €437.688,- (te weten € 515.227 -/- € 300 x 85%), kwijtschelden. Het restant ad € 77.539,- zal door [ [F] BV] onder nader te bepalen voorwaarden worden schuldig gebleven aan [belanghebbende].

  2. Voornoemde kwijtschelding zal geëffectueerd worden op het moment dat alle crediteuren instemmen met het crediteurenakkoord, met als vermoedelijke datum 31 juli 2012. Indien het crediteurenakkoord geen doorgang vindt, zal geen uitvoering worden gegeven aan kwijtschelding van voornoemde vordering.

  3. Deze verklaring heeft te gelden als kwijtscheldingsakte.

(…)”

Partijen hebben ter zitting van het Hof eenduidig verklaard dat voor deze procedure ervan kan worden uitgegaan dat – anders dan uit belanghebbendes jaarrekening 2012 volgt – de kwijtschelding voor 85 percent betrekking heeft op alle ter leen verstrekte tranches en rentevorderingen. Dit brengt mee dat van de kwijtschelding een bedrag van € 419.443 betrekking heeft op de leningen en € 18.245 op de rentevorderingen.

2.15.

Belanghebbende heeft het kwijtscheldingsverlies van € 437.688 ten laste van de winst van 2012 gebracht, hetgeen heeft geleid tot een belastbaar bedrag van -/- € 332.953.

2.16.

De Inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslag Vpb 2012 slechts een afwaardering toegestaan van € 33.750. Door de correctie van € 403.938 is de aanslag – met dagtekening 12 juli 2014 –opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 70.985.

2.17.

[G] BV en [H] BV hebben evenals belanghebbende leningen verstrekt aan [F] BV, waarvan zij € 249.186 respectievelijk € 23.092 hebben kwijtgescholden en als last hebben genomen in hun aangiften Vpb 2012. De heer [I] en mevrouw [J] hebben in privé eveneens vorderingen op [F] BV vanwege huurachterstand, waarvan zij beiden € 31.483 hebben kwijtgescholden en als last in aanmerking hebben genomen in hun aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV). De Belastingdienst Haaglanden/kantoor Den Haag heeft:

(i) ten name van [G] BV de aanslag Vpb 2012 op 30 mei 2015 vastgesteld conform de aangifte, na vragen te hebben gesteld over de kwijtschelding;

(ii) ten name van [H] BV de aanslag Vpb 2012 op 14 juni 2014 vastgesteld conform de aangifte;

(iii) ten name van de heer [I] de aanslag IB/PVV 2011 op 15 september 2014 vastgesteld conform de ingediende aangifte;

(iv) ten name van mevrouw [J] de aanslag IB/PVV 2011 op 15 september 2014 vastgesteld conform de aangifte, na vragen te hebben gesteld over de afwaardering op 6 maart 2014.

2.18.

De Rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel (meerderheidsregel) niet slaagt, dat met betrekking tot de in 2009 en 2010 verstrekte leningen geen sprake is van onzakelijke leningen, dat met betrekking tot de in 2011 verstrekte leningen wel sprake is van onzakelijke leningen en dat de Inspecteur het kwijtscheldingsverlies dat voortvloeit uit laatstgenoemde leningen derhalve terecht heeft gecorrigeerd. Verder heeft de Rechtbank geoordeeld dat het kwijtscheldingsverlies dat voortvloeit uit de bijgeschreven rente ten bedrage van € 21.477 terecht in aftrek is gebracht.

3 Geschil

3.1.

In geschil is in hoeverre belanghebbende het kwijtscheldingsverlies ten bedrage van €437.688 ten laste van de winst kan brengen. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat het volledige kwijtscheldingsverlies ten laste van de winst kan worden gebracht. De Inspecteur verdedigt het standpunt dat slechts een bedrag van € 33.750 in aftrek kan worden gebracht, aangezien het aanvaarde debiteurenrisico onzakelijk is.

3.2.

Verder betoogt belanghebbende dat de aanslag in strijd met het gelijkheidsbeginsel, in het bijzonder de meerderheidsregel, is vastgesteld. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.3.

De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de Inspecteur, tot vermindering van de aanslag tot nihil, en tot vaststelling van het verlies op € 332.953.

4 Overwegingen

5 Proceskosten

6 Beslissing