Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 18-10-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:8258, 16/00061
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 18-10-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:8258, 16/00061
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 18 oktober 2016
- Datum publicatie
- 28 oktober 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2016:8258
- Zaaknummer
- 16/00061
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Bron van inkomen? Huidverzorgingsproducten. Objectieve voordeelsverwachting. Negatieve resultaten.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 16/00061
uitspraakdatum: 18 oktober 2016
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 15 december 2015, nummer AWB 15/833, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 51.499. Daarbij is voorts een bedrag van € 1.051 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslag en de beschikking inzake de heffingsrente gehandhaafd.
Het door belanghebbende tegen deze uitspraken op bezwaar ingestelde beroep is door de Rechtbank ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoort voorts het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgehad op 8 september 2016 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord: belanghebbende, bijgestaan door [A] alsmede drs. [B] en [C] namens de Inspecteur.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.
2 Feiten
Belanghebbende is in 2010 op basis van een fulltime loondienstverband werkzaam bij [D] International te [E] . Daarnaast is belanghebbende in juni 2010 gestart met activiteiten onder de naam [F] (hierna: [F] ) en onder de naam [G] . De activiteiten bestaan uit de verkoop van kaarsen ( [F] ) en huidverzorgingsproducten ( [G] ) via internet. Belanghebbende heeft daartoe een webshop op internet ingericht.
Nadat belanghebbende kennis had gemaakt met de huidverzorgingsproducten van de firma [H] (hierna: [H] ) uit Spanje, heeft zij in augustus 2010 contact opgenomen met [H] en daarbij kenbaar gemaakt dat zij belangstelling had distributeur van die producten te worden. In verband hiermee heeft belanghebbende in september 2010 een vertegenwoordiger van de firma [H] ontmoet tijdens een beurs in [I] .
Met het oog op de door haar voorgenomen activiteiten heeft belanghebbende in de loop van 2010 een ondernemingsplan opgesteld. In juli 2011 is een update van dit ondernemingsplan vervaardigd. Deze update behoort tot de gedingstukken. Hierin heeft belanghebbende haar plannen inzake de verkoop van ecologische huidverzorgingsproducten beschreven. Belanghebbende heeft naast de reis naar [I] in 2010 ook diverse reizen naar Düsseldorf, [M] , Parijs en Barcelona gemaakt om zich te oriënteren op welke producten zij zou gaan verkopen.
Van 5 september 2010 tot en met 7 september 2010 heeft belanghebbende deelgenomen aan de [J] in [E] voor de verkoop van [F] kaarsen.
Eind september 2010 heeft de [a-bank] een krediet van € 50.000 aan belanghebbende verleend, bestaande uit een geldlening van € 30.000 en een rekening-courantkrediet van (maximaal) € 20.000. De geldlening mocht uitsluitend worden gebruikt voor de financiering van bedrijfskapitaal. Het krediet mocht uitsluitend worden gebruikt voor de financiering van de bedrijfs- of beroepsuitoefening van belanghebbende.
In oktober 2010 heeft belanghebbende contact gehad met [K] van [L] Ltd te [M] (hierna: [L] ) met het oog op de plannen van belanghebbende de [H] producten in het Verenigd Koninkrijk (VK) te gaan verkopen. [K] heeft belanghebbende vervolgens in contact gebracht met [N] van [O] (hierna: [O] ) voor overleg en informatie over de markt in het VK en het vinden van een verkooppartner. In het ondernemingsplan (update juli 2011) is hierover opgenomen dat belanghebbende en [O] vanaf oktober 2010 wekelijks overleg hebben gevoerd over de voorgenomen activiteiten. Hierbij is gesproken over het maken van presentaties, het bouwen van een website, maken van PR materiaal, het ontwikkelen van marketing- en communicatiestrategieën en het vinden van een retailer. In het ondernemingsplan is in dit verband vermeld dat contacten zijn gelegd met [P] , [Q] , [R] , [S] , [T] en [U] .
Op 28 december 2010 heeft belanghebbende, handelend onder de naam [G] , een distributieovereenkomst met [H] gesloten voor de verkoop van [H] producten in het VK en Ierland. Met deze overeenkomst heeft belanghebbende het exclusieve recht verkregen om [H] producten te verkopen in het VK. De overeenkomst liep van 1 februari 2011 tot 31 januari 2014 en kon tussentijds. met inachtneming van een termijn van 180 dagen door partijen worden ontbonden. In deze overeenkomst heeft belanghebbende zich verplicht om in 2011 voor € 60.000 aan [H] producten af te nemen, in 2012 voor € 90.000 en in 2013 voor € 120.000. [H] stelde de inkoopprijs van de producten vast.
Op 24 januari 2011 heeft belanghebbende, handelend onder de naam [G] , een overeenkomst met [O] gesloten. [O] zou belanghebbende ondersteunen in de ontwikkeling van haar zakelijke activiteiten ten aanzien van [H] in het VK en het zoeken naar retailers die de [H] producten in het VK aan consumenten willen verkopen. Belanghebbende heeft [O] hiervoor een bedrag van $ 2.080 per maand betaald. De overeenkomst met [O] is op 27 juni 2011 verlengd tot 31 januari 2012.
Bij e-mailbericht van 10 maart 2011 heeft [H] aan belanghebbende een overzicht verstrekt van door een distributeur in Duitsland met de verkoop van de [H] producten mogelijk te behalen bruto winsten. Daarin is voorts vermeld dat de marges die belanghebbende kon gaan behalen ‘in terms of investment’ ruim boven de 100% lagen.
Op 29 juni 2011 heeft belanghebbende een begroting (Sales forecast july 2011) van baten en lasten van de verkoop van de [H] producten in het VK aan [O] gestuurd. In het e-mailbericht heeft zij hierover aan [O] onder meer het volgende geschreven:“Please find attached the forecast. Maybe it is completely unrealistich what we did, but if you would like me to explain I would be happy to do so.”
Volgens de bijgevoegde forecast zou in de maanden augustus tot en met december 2011 een verlies worden geleden. Vanaf januari 2012 zou het resultaat volgens deze prognose positief zijn. De omzetten zouden volgens deze prognose stijgen van (afgerond) GBP 15.000 in oktober 2011, naar 22.000 in november 2011, 27.000 in december 2011 tot 24.000 in januari tot en met mei 2012. Hierbij is uitgegaan van een verkoop van één product per twee uur.
In reactie hierop, schreef [O] :
“I have looked at the forecast. I find the forecast to be a good statement of intent. There is ambition but it is not totally unrealistic.
Key is to have a rational ATV (Average Transaction Value) in mind based on clear logicall assumptions. It is also critical to set a sensible daily units target. You could develop 3 scenarios LOW, OK HIGH and calibrate the plan by reducing sales by 10-15%, and then reevaluate the cost centres accordingly. A standard premium brand is targetted to do GBP 1000 per week in a quality London point of sale like a department store. [H] is probably 3 to 3.5 time more expensive than a standard premium brand, so weekly sales might be about GBP 3500.
Lets go over your forecast rationale when we meet up in [M] .”
Op 5 juli 2011 heeft belanghebbende, handelend onder de naam [G] , een PR consultant overeenkomst gesloten met [L] . [L] heeft zich in deze overeenkomst verplicht om de public relations van [H] te verzorgen voor een vergoeding van £ 2.500 per maand. Dit heeft ertoe geleid dat [L] een uitgebreid marketingplan heeft opgezet en uitgevoerd.
Door tussenkomst van [O] heeft belanghebbende een retailer bereid gevonden de [H] producten te verkopen. Op 14 juli 2011 heeft belanghebbende, handelend onder de naam [G] , daartoe een overeenkomst met [U] gesloten inzake de verkoop van [H] producten. [U] is een zelfstandige onderneming gevestigd in het [Q] gebouw in [M] . In de overeenkomst is vermeld dat aan [U] 55% van de consumentenprijs toekomt. Op 30 september 2011 heeft [U] belanghebbende een bedrag van GBP 5.250 aan kosten in rekening gebracht, terwijl in dat jaar (2011) door [U] voor een bedrag van £ 2.133 aan [H] producten (12 stuks) is verkocht. In 2012 is door [U] voor een bedrag van £ 771 aan [H] producten verkocht (4 stuks). In november 2012 is de overeenkomst met [U] beëindigd.
2. 14. De overeenkomst tussen [H] en belanghebbende ( [G] ) is op 30 november 2012 beëindigd. Belanghebbende is door [H] niet aan haar afnameverplichting gehouden. Zij heeft slechts de door haar feitelijk afgenomen producten betaald.
De door belanghebbende in 2010, 2011 en 2012 behaalde resultaten met haar [H] activiteiten zijn negatief (2010: € 18.878; 2011: € 55.821; 2012: € 23.634). Ook de resultaten die betrekking hebben op de [F] activiteiten waren in die jaren negatief.
Belanghebbende heeft voor het jaar 2010 ter zake van haar activiteiten in het kader van [H] en [F] een negatief resultaat van € 19.414 in mindering gebracht op haar belastbaar inkomen uit werk en woning. Voorts heeft zij toepassing van de (verhoogde) zelfstandigenaftrek geclaimd. De Inspecteur heeft bij de vaststelling van de onderhavige aanslag het negatieve resultaat en de zelfstandigenaftrek niet in aanmerking genomen. Evenals de Inspecteur, heeft de Rechtbank geoordeeld dat de [H] – en [F] activiteiten geen bron van inkomen vormen.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
Tussen partijen is in geschil of de door belanghebbende verrichte activiteiten met betrekking tot [H] en [F] een bron van inkomen vormen. Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend en de Inspecteur ontkennend. Indien deze vraag bevestigend moet worden beantwoord, houdt partijen voorts verdeeld of belanghebbende recht heeft op toepassing van de (verhoogde) zelfstandigenaftrek. Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en kennelijk tot vermindering van de aanslag IB/PVV 2010 tot een aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.209.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.