Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 09-02-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:927, 15/00104 en 15/00105
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 09-02-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:927, 15/00104 en 15/00105
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 9 februari 2016
- Datum publicatie
- 12 februari 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2016:927
- Zaaknummer
- 15/00104 en 15/00105
Inhoudsindicatie
Belanghebbende en ex-echtgenote zijn bij vaststellingsoverkomst overeengekomen dat zij ter zake van alle jegens elkaar ingestelde vorderingen finaal zijn gekweten, ook ter zake van de door de vrouw aan de man te betalen alimentatie. Het Hof is van oordeel dat de achterstallige alimentatie door verrekening betaald is, en dat het bedrag ervan terecht in de heffing is betrokken.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummers 15/00104 en 15/00105
uitspraakdatum: 9 februari 2016
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 23 december 2014, in de zaken met nummers AWB LEE 14/2045 en 14/2046, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst MKB/kantoor Leeuwarden (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 80.199. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 1.413.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: ZVW) opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 51.336. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 12.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar zowel de bestreden navorderingsaanslag als de bestreden aanslag gehandhaafd, evenals de bestreden beschikkingen heffingsrente.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 23 december 2014 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2016 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en mr. [A] als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [B] , alsmede mr. [C] namens de Inspecteur, bijgestaan door mr. [D] .
Partijen hebben een pleitnota overgelegd.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende, geboren [in] 1969, is [in] 2004 op huwelijkse voorwaarden gehuwd met mevrouw [E] , geboren [in] 1974 (hierna: de vrouw). Dit huwelijk is per 20 oktober 2008 (de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand) door echtscheiding ontbonden.
Belanghebbende en de vrouw hadden, blijkens een akte van huwelijkse voorwaarden van 26 mei 2004, een gemeenschap van goederen, waarvan evenwel waren uitgezonderd de activa en passiva behorende tot de eenmanszaak die de vrouw dreef onder de naam Café [F] , waaronder de onroerende zaak, staande en gelegen te [Z] , [a-straat] 1.
De vrouw had vόόr haar huwelijk met belanghebbende de woning, staande en gelegen te [Z] , [b-straat] 43 (hierna: de woning), in eigendom verworven, waarbij zij op eigen naam een hypothecaire geldlening had afgesloten. De woning behoorde tot de hiervoor – onder 2.2 – bedoelde gemeenschap van goederen en was derhalve tot de verdeling daarvan gezamenlijk eigendom van belanghebbende en de vrouw, ieder voor de helft.
Bij beschikking van de rechtbank Leeuwarden van 16 januari 2008 (86695/FA RK 08-1) is bepaald dat de vrouw € 580 per maand als bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van belanghebbende diende te voldoen. Tevens is bepaald dat belanghebbende, met uitsluiting van de vrouw, met ingang van 16 januari 2008 gerechtigd was tot het gebruik van de woning.
De vrouw heeft in elk van de maanden in de periode vanaf januari 2008 tot en met oktober 2009 € 580 aan alimentatie aan belanghebbende betaald. De vrouw heeft voorts maandelijks de kosten en lasten betaald, welke verbonden waren aan de woning, te weten: € 555,50 (hypotheekrente), € 600,00 (aflossing), € 35,00 (premie opstalverzekering) en € 50 (lokale heffingen), in totaal derhalve € 1.240,50.
Bij beschikking van rechtbank Leeuwarden van 21 oktober 2009 (87423/FA RK 08-264) heeft de rechtbank beslist dat de vrouw met ingang van de dag van ontbinding van het huwelijk van partijen € 1.580,00 (bruto) per maand moet betalen aan de man als uitkering tot zijn levensonderhoud tot 20 oktober 2012.
Vanaf november 2009 heeft de vrouw geen maandelijkse bedragen aan alimentatie meer betaald, aangezien zij zich op het standpunt stelde dat – in aanmerking genomen de ten laste van haar komende kosten en lasten van de woning (zie 2.5) – haar draagkrachtruimte slechts € 143 bedroeg, zodat zij tot op dat moment € 5.244,00 teveel partneralimentatie aan belanghebbende zou hebben voldaan.
Bij verzoekschrift van juli 2010 heeft de vrouw verzocht om wijziging van het in de beschikking van 21 oktober 2009 vastgestelde alimentatiebedrag van € 1.580.
Op 23 september 2010 is door belanghebbende en de vrouw een vaststellingsovereenkomst ondertekend, die luidt als volgt:
“Partijen komen het volgende overeen:
1. De voormalige echtelijke woning aan de [b-straat] 43 te [Z] zal door partijen worden verkocht. De woning staat inmiddels te koop voor een bedrag van € 210.000,00.
2. Alle kosten verband houdende met de woning vanaf heden zullen door partijen bij helfte worden gedeeld. Totdat de woning zal zijn verkocht zullen deze kosten door de vrouw worden voldaan. Verrekening van deze kosten tussen partijen zal plaatsvinden zoals onder 3 vermeld.
3. Zodra de woning wordt verkocht zal uit de overwaarde, waarbij gerekend wordt met een hypotheekschuld van € 152.800,00, een bedrag van € 10.000,00 als ook het aandeel van de man in de kosten genoemd onder 2, ten goede komen aan de vrouw. De dan resterende opbrengst (nogmaals, rekening houdend met een hypotheekschuld van € 152.800,00) zal – na aftrek van makelaarskosten, notariskosten en eventueel overige kosten – door partijen bij helfte worden gedeeld.
4. Partijen komen voorts overeen dat de onderneming aan de [c-straat] inclusief de onroerende zaken aan de [c-straat] aan de vrouw wordt toegedeeld. Inboedel, kleding en lijfsgoederen zijn reeds door partijen in onderling overleg verdeeld. Voor wat betreft de auto’s geldt dat de Ford Capri (oldtimer), de Opel Admiral, de BMW 3 serie coupé en de aanhangwagen aan de man worden toegedeeld. De BMW 5-serie wordt aan de vrouw toegedeeld. De belastingaanslagen zullen voor rekening komen van, dan wel ten goede komen aan die partij te wiens naam de betreffende belastingaanslag is gesteld.
5. Na voldoening aan het vorenstaande, waarbij uitbetaling plaatsvindt zoals genoemd onder 2, zullen partijen over en weer ter zake alle overige vorderingen, waaronder die van de fiscus, als ook de over en in deze procedure jegens elkaar ingestelde vorderingen, finaal jegens elkaar zijn gekweten. Partijen zullen tevens finaal jegens elkaar gekweten zijn ter zake de door de vrouw aan de man te betalen alimentatie. De reeds aanhangig gemaakte wijzigingsprocedure ter zake deze alimentatie, zal door de vrouw worden ingetrokken.
6. Deze vaststellingsovereenkomst is niet vatbaar voor ontbinding.
7. Partijen verzoeken de rechtbank deze overeenkomst aan te hechten aan een beschikking en partijen daarbij over en weer te veroordelen tot nakoming daarvan. Partijen komen overeen dat zij elk de eigen proceskosten zullen dragen, waaronder begrepen die van de deskundigen. Deze kosten zullen door partijen bij helfte worden gedragen.”
In de beschikking van de rechtbank Leeuwarden van 6 oktober 2010 (87423/FA RK 08-264 (echtscheiding) en 100130/FA RK 09-1878 (afwikkeling huwelijkse voorwaarden)) zijn partijen veroordeeld tot nakoming van de hiervoor – onder 2.8 – bedoelde vaststellingsovereenkomst.
Voor zover het de verdeling van de gemeenschap van goederen betreft, is aan de hiervoor – onder 2.10 – bedoelde beschikking uitvoering gegeven bij akte van verdeling van 16 maart 2011.
In zijn aangifte IB/PVV 2008 heeft belanghebbende een bedrag aan ontvangen alimentatie van € 6.960 aangegeven en in zijn aangifte IB/PVV 2009 een bedrag van € 5.220.
Belanghebbende heeft aangifte IB/PVV 2010 gedaan naar een belastbaar inkomen uit uitsluitend werk en woning van € 28.863, afkomstig van [G] en het UWV.
De aanslag IB/PVV 2010 is met dagtekening 4 augustus 2011 conform de onder 2.12 bedoelde aangifte aan belanghebbende opgelegd.
In haar aangifte IB/PVV 2010 heeft de vrouw een bedrag van € 51.336 aan door haar betaalde alimentatie in aftrek gebracht van haar inkomen.
De Inspecteur heeft bij het opleggen van de navorderingsaanslag IB/PVV 2010 belanghebbendes inkomen uit werk en woning verhoogd met € 51.336 wegens niet-aangegeven alimentatie, waardoor belanghebbendes totale inkomen uit werk en woning is vastgesteld op € 80.199. Het bijdrage-inkomen voor de aanslag inkomensafhankelijke bijdrage ZVW is door de Inspecteur vastgesteld op € 51.336, eveneens wegens niet-aangegeven alimentatie.
In de brief van de Inspecteur aan belanghebbende van 19 september 2013 is onder meer het volgende vermeld:
“De berekening van het ontvangen/gekweten bedrag aan alimentatie dient dan ook als volgt te zijn:
- 2010, 12 maanden * € 1.580 = € 18.960
- 2011, 12 maanden * - 1.580 = - 18.960
- 2012, 10 maanden * - 1.580 = - 15.800
Totaal bedrag aan alimentatie € 53.720
Bij het vaststellen van de navorderingsaanslag is een bedrag van € 51.336 als ontvangen alimentatie aangemerkt. Ik ben van mening dat dit bedrag eerder te laag dan te hoog is vastgesteld.“
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of de bestreden (navorderings)aanslagen IB/PVV en ZVW tot de juiste bedragen zijn vastgesteld. Het geschil beperkt zich in hoger beroep tot de volgende vragen:
a. heeft de Inspecteur bij de aanslagregeling terecht een bedrag van € 51.336 als ontvangen alimentatie in aanmerking genomen?
b. heeft de Inspecteur zich terecht op het standpunt gesteld dat belanghebbende geen recht heeft op hypotheekrente-aftrek?
Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur en tot vernietiging van de bestreden navorderingsaanslag respectievelijk aanslag.
De Inspecteur beantwoordt deze vragen bevestigend en concludeert tot bevestiging van uitspraak van de Rechtbank.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.