Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22-11-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:9284, 16/00407

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22-11-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:9284, 16/00407

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
22 november 2016
Datum publicatie
2 december 2016
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2016:9284
Formele relaties
Zaaknummer
16/00407

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting. Verzoek teruggaaf. Toepassing nultarief. Verwijzingsprocedure HR 18 maart 2016, nr. 11/01551bis. Wetenschap inzake deelname aan btw-fraude?

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Arnhem

nummer 16/00407

uitspraakdatum: 22 november 2016

nummer /

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] B.V. gevestigd te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van rechtbank Breda van 20 augustus 2007, nummer AWB 06/1318, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Eindhoven (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De Inspecteur heeft aan belanghebbende over het tijdvak 1 augustus 2001 tot en met 31 december 2001 een naheffingsaanslag omzetbelasting (hierna ook: btw) opgelegd van € 1.986.207.

1.2.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende is tegen voormelde uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij de rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, welk hof de uitspraak van de Rechtbank heeft bevestigd.

1.5.

Op het beroep in cassatie van belanghebbende heeft de Hoge Raad bij arrest van 8 maart 2013, nummer 11/01551, het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ) verzocht om een prejudiciële beslissing te geven over de in het arrest geformuleerde vraag.

1.6.

Het HvJ heeft bij arrest van 18 december 2014, Schoenimport “Italmoda” Mariano Previti v.o.f. e.a., gevoegde zaken C-131/13, C-163/13 en C-164/13, de vraag niet-ontvankelijk verklaard.

1.7.

De Hoge Raad heeft bij arrest van 18 maart 2016, nummer 11/01551bis, de uitspraak van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch vernietigd en de zaak verwezen naar dit Hof ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het arrest (hierna: het verwijzingsarrest).

1.8.

Zowel de Inspecteur als belanghebbende hebben een conclusie na verwijzing ingediend. Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Hoge Raad ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken welke nadien in de verwijzingsprocedure door partijen zijn overgelegd.

1.9.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2016 te Arnhem. Namens belanghebbende zijn daar verschenen [A] , directeur van belanghebbende, en mr. [B] , gemachtigde van belanghebbende, alsmede namens de Inspecteur mr. [C] en mr. [D] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende drijft een groothandel in computers, computeronderdelen, netwerken, telecom- en communicatieapparatuur en software. Belanghebbende is ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB).

2.2.

De aangiften omzetbelasting van belanghebbende over de maanden augustus tot en met december 2001 resulteerden steeds in een terug te betalen bedrag. De Inspecteur heeft bij beschikkingen de teruggaven verleend. Het totale bedrag aan teruggaven beliep € 3.327.977. Belanghebbende heeft in de maanden augustus tot en met december 2001 onder meer mobiele telefoons geleverd aan een zestal buiten Nederland gevestigde ondernemers: [E] (hierna: [E] ), [F] (hierna: [F] ), [G] (hierna: de [G] ), [H] GmbH (hierna: [H] ) en [I] (hierna: [I] ), alle gevestigd in Duitsland, en aan [J] (hierna: [J] ) gevestigd in Luxemburg. Ter zake van deze leveringen heeft belanghebbende omzetbelasting aangegeven naar het tarief van nihil. De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat het nihiltarief ten onrechte is toegepast en heeft op die grond de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd waarbij omzetbelasting is nageheven naar een tarief van 19/119e van de omzet.

2.3.

Aanleiding voor het opleggen van de naheffingsaanslag was een tegen belanghebbendes directeur ( [A] , hierna: [A] ) en anderen ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Burgmans is bij vonnis van de rechtbank Arnhem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden en een geldboete van € 100.000. Het bewezenverklaarde luidt als volgt:

“Medeplegen van valsheid in geschrift gepleegd door een rechtspersoon, terwijl verdachte hieraan feitelijk leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd”

en

“Opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, gepleegd door een rechtspersoon, terwijl verdachte hieraan leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd.”

Nadat [A] in hoger beroep eveneens is veroordeeld, heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie verworpen.

2.4.

De zes onder 2.2. vermelde afnemers waren alle gelieerd aan ( [voornaam1] ) [achternaam1] . [achternaam1] was tevens vennoot in de [G] , woonde te [K] en was directeur/aandeelhouder van [L] N.V. Ook [achternaam1] is strafrechtelijk vervolgd. Hij is bij vonnis van 22 juli 2004 veroordeeld door de rechtbank Arnhem. In hoger beroep is hij veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar en 6 maanden en een boete van € 1 miljoen. Het gerechtshof achtte bewezen verklaard:

“Medeplegen van valsheid in geschrift gepleegd door een rechtspersoon, terwijl verdachte hieraan feitelijk leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd”

en

“Opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, gepleegd door een rechtspersoon, terwijl verdachte hieraan leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd.”

2.5.

Alle litigieuze transacties betreffen leveringen van mobiele telefoons op bestelling van [achternaam1] aan de onder 2.2. vermelde ondernemers. Tot de gedingstukken behoort het proces-verbaal van de FIOD-ECD met nummer 25.488/25.909/23.279 van 4 mei 2004, waarin in paragraaf 4.4., getiteld “Duurzame samenwerking”, onder andere het volgende opgenomen:

“Uit de afgeluisterde telefoongesprekken blijkt dat [achternaam1] in de periode 29-11-2002 t/m 20-12-2002 regelmatig contact heeft met [A] , [M] en [N] inzake de leveringen en factureringen door [O] aan [X] .

Op 29-11-2002 heeft [achternaam1] tegen [M] aan dat hij slechts 100 stuks 8310 kwijt kan en deze 100 stuks moet [M] meegeven aan de koerier van [achternaam1] . Op 02-12-2002 blijkt dat [N] aan [P] 100 stuks Nokia 8310 heeft meegegeven en dat de chauffeur van [X] ook 100 stuks Nokia 8310 in zijn auto heeft.

Uit de administraties van [O] , [X] en [Q] blijkt het volgende:

- op 26-11-2002 factureert [O] 853 stuks Nokia 8310 aan [X] voor € 213.250,00 excl. BTW;

- op 02-12-2002 factureert [X] deze 853 stuks Nokia 8310 aan [Q] voor een bedrag € 191.925,00. Hierdoor lijdt [X] een verlies van € 21.325,00;

- op 04-12-2002 factureert [Q] deze 853 Nokia 8310 aan [R] voor een bedrag van € 192.778,00; -

Uit bovenstaande blijkt dat [X] in de persoon van [M] weet dat mobiele telefoons die nog gefactureerd en geleverd dienen te worden aan [Q] door [achternaam1] al zijn verkocht en dat deze mobiele telefoons (gedeeltelijk) niet in Duitsland bij [Q] worden afgeleverd.

Verder is hier sprake van [P] . Door zowel personeelsleden van [O] als door [S] als door getuigen is verklaard dat [T] [P] genoemd wordt.

Ook [U] noemt [T] in een telefoongesprek [P] .

[T] en [achternaam1] ontkennen dat [T] [P] genoemd wordt.”

“Uit de afgeluisterde telefoongesprekken op 02-12-2002 wordt aan [achternaam1] door [M] gevraagd of de factuur van de vandaag geleverde 620 stuks 7210 nog op vrijdag (29-11-2002) gezet kan worden dan kan de factuur nog mee voor de BTW van november. [achternaam1] vindt dat geen probleem.

Uit de administratie van [O] en [X] blijkt dat de factuur voor de levering van de 620 stuks Nokia 7210 gedateerd is 29-11-2002.

Het vermoeden bestaat dat deze factuur geantidateerd is zodat [X] de op de factuur in rekening gebrachte BTW van € 44.715,00 een maand eerder, namelijk via de aangifte voor de omzetbelasting over de maand november 2002, terug heeft kunnen vragen aan de belastingdienst.”

“Doordat [O] geen voorraadadministratie bijhoudt en [X] wel, komt [A] op 16-12-2002 bij de eindejaarscontrole tot de ontdekking dat [X] 450 stuks Nokia 8310 meer heeft gekregen dan [X] gefactureerd heeft gekregen.

Zowel [A] als [achternaam1] zullen de administratie van [X] respectievelijk [O] nakijken of die 450 stuks 8310 bij [O] vandaan komen. Uiteindelijk vindt [achternaam1] in de administratie van [O] de factuur en het blijkt dat [O] de 450 stuks op 25-11-2002 heeft geleverd. [N] zegt dat de factuur niet in november gedateerd mag zijn omdat november al klaar is, maar in december.

Uit de administratie van [O] en [X] blijkt dat de factuur voor de levering van de 450 stuks Nokia 8310 gedateerd is 20-12-2002.

Uit de administratie van [O] en [V] blijkt dat [V] de 450 stuks Nokia 8310 aan [O] gefactureerd heeft op 19-12-2002.

Naar aanleiding van het vorenstaande wordt het vermoeden bevestigd dat de door [V] aan [O] opgemaakte facturen valselijk zijn opgemaakt en bestaat het vermoeden dat die vermoedelijk valselijk opgemaakte facturen alsmede de vermoedelijk valselijk opgemaakte facturen [V] opgemaakt aan de hand van de verkopen [X] .”

In de tapverslagen zijn onder meer de volgende fragmenten van telefoongesprekken opgenomen:

“woensdag 15 augustus 2001, 09.43 uur

[voornaam1] [Hof: [achternaam1] ] weet nog niet hoe laat hij de toestellen komt ophalen ... [voornaam1] vraagt waar [voornaam2] , medewerker van belanghebbende] zit. In de buurt van Eindhoven. Als ze samen zijn dan kunnen ze er uitkomen. [voornaam2] vraagt of [voornaam1] gelijk het stempel wil meenemen zodat de verklaring afgestempeld kan worden. [voornaam1] zegt dat hij dan eerst langs Duitsland moet rijden. [voornaam2] zegt dat het stempel nodig is want anders krijgt [voornaam2] problemen met de Belastingdienst. [voornaam1] begrijpt het en gaat eerst naar Duitsland om het stempel op te halen.

maandag 3 september 2001, 11.03 uur

De goederen worden voor 5 uur bezorgd bij [voornaam1] op kantoor.

maandag 3 september 2001, 17.58 uur

[voornaam1] zegt dat [voornaam2] een fout gemaakt heeft want [voornaam2] heeft de koerier naar Duitsland gestuurd. [voornaam1] heeft tegen de koeriers gezegd dat het stempel bij hem is. Nu moet de bus van [voornaam1] naar Duitsland en wordt het zelfde werk twee keer gedaan. [voornaam2] biedt zijn verontschuldigingen aan en [voornaam1] zegt dat [voornaam2] de volgende keer duidelijk moet zeggen dat ze naar het kantoor van [voornaam1] moeten rijden. [voornaam2] zegt dat er sprake is van miscommunicatie.

maandag 10 september 2001, 12.10 uur

[voornaam1] zegt dat alles op één factuur kan. [voornaam2] zegt dat er dan ook geen probleem is met de stempel en dat hij de koerier via Duitsland naar [voornaam1] laat komen. [voornaam2] vraagt of de koerier dan bij [voornaam1] moet afleveren. [voornaam1] zegt ja, want anders moet ik weer een bus naar Duitsland sturen. [voornaam2] zegt dat hij de koerier eerst naar Duitsland laat rijden voor de stempel en vraagt aan [voornaam1] of dat goed is. [voornaam1] zegt dat de stempel bij hem op kantoor is. [voornaam2] zegt dat dat ook goed is.

woensdag 3 oktober 2001, 12.02 uur

[voornaam2] komt naar [voornaam1] thuis. [voornaam2] heeft net de factuur doorgefaxt naar kantoor. [voornaam1] zegt dat hij op kantoor zit en kan kijken en dat dan de man komt met de originele factuur en kan hij stempelen.

(…)

donderdag 6 december 2001, 11.45 uur

[voornaam1] [achternaam1] wordt gebeld door [voornaam2] Jaspers van [X] . [voornaam2] zegt dat de koerier niet kan. Als [voornaam1] komt betalen dan kan hij ze zelf meenemen. Dat is goed zegt [voornaam1] . Op [W] vraagt [voornaam2] . Ja zegt [voornaam1] .

donderdag 6 december 2001, 15.50 uur

[voornaam1] [achternaam1] wordt gebeld door [A] ]van [X] . [voornaam1] zegt eraan te komen nog 5 a 6 km. [A] vraagt of [voornaam1] weet waar ze zijn. Ja zegt [voornaam1] .

vrijdag 7 december 2001, 18.59 uur

[voornaam1] [achternaam1] wordt gebeld door [voornaam2] van [X] . [voornaam2] zegt even te hebben bedenken om de helft naar [Y] te sturen van de telefoons en de helft naar [AA] . Oke zegt [voornaam1] , dat is geen probleem. Als jij het wilt kan ik dat regelen. [voornaam2] zegt rond 10 uur kwart over tien bij jou[w] in [BB] te zijn om het geld te halen. [voornaam2] zegt de ene op [CC] en de andere op [W] . Ja zegt [voornaam1] .

zaterdag 8 december 2001, 9.34 uur

[voornaam1] [achternaam1] belt met [voornaam2] van [X] . [voornaam1] vraagt hoe laat de koerier er is. [voornaam2] zegt dat beiden zijn ve[r]trokken en er over drie kwartier zijn in [Y] en [AA] . [voornaam2] komt naar [voornaam1] toe.”

Het telefoongesprek op 6 november 2001 tussen [DD] , medewerker van [L] N.V., en [M] , medewerker van belanghebbende, is als volgt letterlijk uitgewerkt:

“L: [voornaam2] , je spreekt met [DD]

H: goeiendag

L: He, ik heb de koerier hier

H: Ja

L: die is in [Y] geweest, die heeft daar een stempeltje en alles gekregen

H: Ja

L: nou heeft ie zijn toestellen hier bij zich, ik heb het geld hier liggen, maar nou moet ie toch weer terug naar [Y] ?

H: ja, dat was zo afgesproken dat ie ze in [Y] zou leveren

L: Ja, maar nu is ie dus hier, met de toestellen, is het niet een beetje stom om hem nog een keer naar [Y] te sturen en dan nog een keer naar [K] ?

H: Ja, maar luister is

L: hij is al in [Y] geweest

H: ik heb daar gisteren met [voornaam1] overgehad, wij moeten ze in het buitenland, naar het buitenland brengen, daar zitten wij met ons BTW natuurlijk

L: dat snap ik allemaal, maar in principe

H: in principe, in principe vind ik een heel vies woord eigenlijk

L: maar die chauffeur is al in [Y] geweest nu?

H: Ja, dat maakt mij niet uit, maar die goederen moeten wij in het buitenland leveren, daar gaat het om

L: okee, dus hij moet gewoon terug naar [Y] ?, om daar de toestellen te brengen?

H: Ja

L: nu?

H: ik weet niet waarom ie daar niet kon lossen zoals we afgesproken hadden

L: ik ook niet, daarom, want het was inderdaad de afspraak

H: ja

L: dus dat weet ik ook niet hoe dat zit, uh nou ja dan uh moet ie daar maar weer naar toe rijden en daar de toestellen gaan brengen en hier terug komen dan kan ik met hem afrekenen, het is niet anders

H: nee, is [voornaam1] niet te bereiken of uh

L: nee, hij zit op dit moment bij de boekhouder dus vandaar

H: dan weet ik het ook effe niet

L: nee

H: maar zo was het afgesproken, ik heb het gisteren met [voornaam1] zo afgesproken dus, dus uh snap ik ook niet waarom ie daar niet kon lossen eigenlijk

L: nee, dat snap ik dus ook niet, ik weet ook niet wat de reden is en [voornaam1] ging er ook vanuit want die zei hier heb je geld en de koerier komt het straks halen, dus in principe was het allemaal geregeld, dus ik snap ook niet wat er dan gebeurd is

H: ja, goed dan, geef die koerier het geld maar mee dan zal ie daar die toestellen gaan lossen dan weet ik ook waarschijnlijk niet wat uh, moet ik toch een keer met [voornaam1] over hebben hoe we dat precies allemaal op gaan lossen

L: ja, oke, goed, nou ik stuur hem die kant op en dan komt het goed

H: Ja?

L: okee, bedankt

H: okee, doeg”

Bij de FIOD-ECD zijn onder meer de volgende verklaringen afgelegd:

[F] heeft onder andere het volgende verklaard:

“Over de gsm-transacties kan ik slechts weinig zeggen. De transacties worden door een kantoor in Nederland uitbesteed. Het is het kantoor van de heer [achternaam1] in [K] .

Het precieze adres ken ik niet. Ik ken alleen de weg daar naar toe. Het telefoonnummer is [00000] .

De heer [achternaam1] verstrekt in Nederland een opdracht aan een expeditiebedrijf dat de gsm’s naar [Y] brengt. Hier worden ze opgeslagen. De heer [achternaam1] belt mij op, als er weer een koerier komt om ze op te halen.

Waar de gsm’s naar toe worden gebracht, ?? weet ?? ik alleen, als [achternaam1] mij dat van te voren heeft gezegd.

Telefoongesprekken met klanten en leveranciers voer ik slechts zelden, alleen als [achternaam1] het mij zegt. Ik heb [achternaam1] leren kennen tegen 1999/2000 door mijn winkel. Aanvankelijk heeft hij mij wodka en droge vis verkocht. Later stelde hij voor of ik voor hem wilde werken.

Aangezien wij ( [achternaam1] en ik) eerst nog geen BTW-identificatienummer hadden, hebben wij eerst het nummer van de winkel ( [E] ) gebruikt.”

[DD] heeft onder andere het volgende verklaard:

Het was zo dat als Nederlandse bedrijven wilde[n] leveren aan [voornaam1] dat er dan aan de bedrijven van [voornaam1] in [Y] , Duitsland, gefactureerd moest worden. Dit moest zo van [voornaam1] . Ik heb inmiddels begrepen dat [voornaam1] dit zo wou omdat [voornaam1] geen BTW in Nederland wilde betalen.

Vervolgens factureerde[n] de bedrijven van [voornaam1] in [Y] , Duitsland, aan [L] N.V. in [K] , Nederland.”

[EE] heeft onder andere het volgende verklaard:

“Voorts heb ik ook weleens CMR’s moeten stempelen met het stempel van [F] .

[voornaam1] vertelde mij dat dat moest. (…)

Ik heb ook een stempel van [voornaam1] [achternaam1] gehad waar de naam van [F] op stond. Ik moest dan van [voornaam1] [achternaam1] , naar ik dacht de CMR’s, afstempelen met de stempel van [F] . Wanneer [voornaam1] niet op kantoor was dan moest ik met de stempel van [F] de papieren afstempelen. Wij, [DD] en [FF] en ikzelf waren zo geïnstrueerd door [voornaam1] [achternaam1] .

Ik heb mijn handtekening gezet op een aantal CMR’s die geadresseerd waren aan [F] te [Y] . Ik bedoel dat de goederen werden afgeleverd bij ons bij [L] N. V. Ik heb deze handtekeningen gezet in opdracht van [voornaam1] [achternaam1] . [voornaam1] overhandigde mij een CMR en hij vroeg aan mij om een handtekening te zetten.

Het was een uitzondering als ik het deed want normaal gesproken stempelden en ondertekenden [voornaam1] [achternaam1] en [F] deze CMR’s zelf. Ik zag in deze procedure overigens geen kwaad aangezien het samenwerkingsverband zo tussen [voornaam1] [achternaam1] en [F] zo nauw was.

[GG] heeft onder andere het volgende verklaard:

De door u genoemde namen [O] B.V. en [L] N. V. ken ik niet. Als u met de naam [achternaam1] bedoelt een Rus in [K] , op een industrieterrein, dan ken ik die als Rus. Ik heb daar weleens vracht bezorgd en later werd gezegd dat er perse in [Y] in Duitsland moest afleveren, volgens mij vanwege de BTW. Als je in Duitsland leverde had je niets te maken met BTW. Ik denk dat [voornaam2] dat gezegd heeft. Ik denk dat ik wel in [K] heb afgeleverd maar officieel mag dat niet, dat heb ik begrepen uit de woorden van [voornaam2] . In het begin was het hectisch kan ik mij herinneren. De telefoons waren al doorverkocht voordat ik ze geleverd had. Zo heb ik dat begrepen uit de omstandigheden. (…)

Ik zie dat het door u getoonde stuk een factuur van mij is gericht aan [X] .

De goederen die ik behoorde bij deze factuur vervoerd heb, zijn vrijwel zeker mobiele telefoons geweest. Volgens deze factuur heb ik de goederen afgeleverd bij de firma [W] , maar de naam [W] zegt mij niets. Als ik de goederen ophaalde bij [X] kreeg een factuur mee met een volgnummer, dat was hun factuur aan de afnemer. Zodoende wist ik waar ik de goederen moest afleveren en vermeldde dat adres ook op mijn factuur aan [X] . In het begin kreeg ik geen CMR’s mee van [X] . Ik kreeg wel een afnemersverklaring mee. In [Y] leverde ik af bij een woonhuis, in dat huis was een soort opslagruimte. De mobiele telefoons zaten altijd los verpakt, soms tien in een doos. Zodoende kon ik dat zelf uitladen en daar was altijd iemand bij die hielp, dat zal wel dhr. [F] geweest zijn, omdat die naam bij het adres stond wat ik van [X] kreeg.

Die persoon tekende meestal wel voor ontvangst op de afnemersverklaring. Later kreeg ik van [X] wel CMR’s mee voor de aflevering. (…)

Volgens mij is alles gegaan zoals op de getoonde papieren is gebeurd. Wat er achter de schermen gebeurde, weet ik niet. Ik herinner me deze levering niet, ik herinner me wel dat de stempel van [W] in [Y] er weleens niet was. Dat vond ik raar, maar dat is een zaak van [X] . Ik weet dat de stempel er ook wel eens later opgezet is, maar ik zou u niet kunnen zeggen hoe ik dat weet. (…)

Het is inderdaad voorgekomen dat ik naar [Y] ben gereden, daar niet heb kunnen lossen en daarna, na telefonisch overleg met [voornaam2] van [X] , naar [K] ben gereden daar aangekomen, weer door [voornaam2] ben doorgestuurd naar [Y] . Het is ook wel voorgekomen, ooit, dat ik mobiele telefoons voor [Y] van [voornaam2] moest afleveren in [K] , in opdracht van [voornaam2] van [X] . [voornaam2] zei mij dan dat ik maar facturen moest maken voor levering in [Y] . Ik kreeg van [X] , dat wil zeggen [voornaam2] , de factuur met afleveradres in [Y] , Duitsland, en moest op mijn facturen voor de aflevering ook [Y] vermelden. In werkelijkheid zijn de mobiele telefoons door mij in [K] afgeleverd.

Dat is de verantwoording van [voornaam2] . Ik weet niet wanneer dit gebeurd is, dat zal in het begin geweest zijn dat ik voor [X] ben gaan werken. Later moest er van [voornaam2] wel daadwerkelijk in [Y] worden afgeleverd anders kreeg [X] problemen. Ik kan mij niet herinneren of ik dan facturen aan [X] maakte met kilometers alsof ik in [Y] was geweest. Maar de afstand verschilt niet zo veel, volgens mij is [Z] naar [K] ongeveer 20 kilometer verder dan [Z] naar [Y] . Dus het maakte mij niet zo veel uit waar ik de goederen afleverde en als [voornaam2] zegt daar afleveren dan doe ik dat.

[voornaam2] heeft mij een keer gezegd dat als ik in Duitsland afleverde, dit beter uit kwam voor zijn BTW.” (…)

(Tonen gehoorde een aantal stukken die betrekking hebben op de levering van 499 stuks Nokia 3370 door [X] .B.V aan Firma [G] te [Y] , te weten:

> D504, factuur 200 7/623van 6-11-2001 van [X] BV aan Firma [G] te [Y] ;

> D504a, verklaring afnemer d.d. 6-11-2001, van [X] BV, dat de goederen van factuur 2001/623 geleverd zijn aan [G] te [Y] om 12.15 uur;

> D504b, factuur F07 7106-1, d.d. 6-11-2001, van [II] aan [X] .B.V, betreffende het vervoer van [Z] naar [Y] ;

> D504c, factuur F01 77 06-3, d.d., van [II] aan [X] .B.V., betreffende het in- en uitladen van de goederen;

Wat heeft u hierover te verklaren?)

“Deze aflevering heb ik inderdaad gedaan op 6 september [lees november]. Op D 504 heb ik aan de onderkant geschreven dat de aflevering heeft plaats gevonden op 6-11-2001, met mijn handtekening. ik herken deze. De verklaring afnemer, D 504a, heb ik met de factuur D 504 meegekregen van [voornaam2] van [X] . Op D 504 A heb ik weer het kenteken geschreven, met SEAT INCA, en het tijdstip van aflevering. Alles met deze stukken genummer[d] D 504 met letters is hetzelfde als hiervoor bij de stukken genummerd D 182, met letters. Ik wijs u op de stempel op D 504 van [G] . Het viel mij op dat zij elk kwartaal een andere stempel hadden. Op mijn factuur D 504b heb ik als gebruikelijk 268 kilometers in rekening gebracht aan [X] . Op mijn factuur D 504c heb ik 3 uur in rekening gebracht. Dit is in overleg met [voornaam2] gebeurd. Zoals in het tweede voorgelezen telefoongesprek is gezegd, had ik een rit gemaakt van [Z] naar [Y] , door naar [K] en weer terug naar [Y] en terug naar [Z] om de envelop met het contante geld dat ik ontvangen had aan [X] te geven. Deze kilometers kon ik niet in rekening brengen op de vervoersfactuur. Daarom vond [voornaam2] het goed dat ik in plaats van de extra gereden kilometers deze 3 uren in rekening mocht brengen bij [X] .

[M] heeft onder andere het volgende verklaard:

Kunt u iets vertellen over het bedrijf [X] B. V. (hierna [X] )?

“Het bedrijf handelt in mobiele telefoons, inkoop/verkoop van mobiele telefoons. Dit is wat wij doen. Ik, de heer [A] en [N] .”

“De taken tussen ons waren als volgt verdeeld. Het werk werd dagelijks verdeeld. De heer [A] gaf daar leiding aan. De uiteindelijke beslissing voor welke prijs er werd gekocht dan wel werd verkocht, werd genomen door de heer [A] . De heer [A] was op de hoogte van de lopende zaken van wat afspeelde binnen ons bedrijf. Wij, de heer [N] en ik, waren voornamelijk betrokken bij de verkoop en inkoop van de mobiele telefoons en de afhandeling daarvan. Daarbij moet je denken aan facturatie, het afleveren van de telefoons, het regelen van de betalingen etc. Met afleveren bedoel ik met name het laten afleveren door een vervoerder. Sporadisch gebeurde het dat ik samen met de heer [N] gsm’s afleverde. Dit gebeurde meestal met auto of bus, afhankelijk van de hoeveelheid. Deze sporadische afleveringen werden voornamelijk bij cliënten in het buitenland gedaan. Ik kan me niet meer herinneren bij welke cliënten dit was.”

(…)

(Kunt u ons aangeven hoe de inkoop/verkoop van GSM’s door [X] in zijn werk gaat?)

“In het begin heb ik mij niet met zozeer met inkoop bezig gehouden, maar met name met de verkoop.”

“Een aantal bedrijven waar wij inkochten waren [JJ] , contactpersoon was [voornaam3] , [RR] , [O] met als contactpersoon [voornaam1] [achternaam1] . [voornaam3] was een grote man met blond lang haar, een stevig persoon, blanke huidskleur.

[voornaam1] [achternaam1] was een klein mannetje, met baard, stevig postuur en denk van Russische afkomst. Aan [achternaam1] hebben wij ook verkocht. Wij verkochten aan [achternaam1] en dan werd er geleverd aan een Duits bedrijf genaamd [G] in Duitsland. Verder denk ik dat [achternaam1] betrokken is bij [H] , [I] . Volgens mij waren er nog meer.

De verkoop ging dan als volgt in het werk. [achternaam1] belde dat hij bepaalde gsm’s wilde. Wij leverden dan deze gsm’s en daarbij gaf [achternaam1] aan, aan welk bedrijf geleverd moest worden en hij verzorgde dan ook de bedrijfsgegevens van het bedrijf waaraan gefactureerd moest worden en geleverd. [achternaam1] zorgde dan ook dat de bedrijfsgegevens van dat bedrijf bij [X] terecht kwamen; wie deze gegevens naar ons stuurde of faxte, weet ik niet. Ook gebeurde het dat wij hem belden om gsm’s aan te bieden en als hij deze wilde kopen gaf hij door aan welk bedrijf deze gefactureerd, geleverd moesten worden. Hij zorgde dan wederom voor de bedrijfsgegevens.

Voor de afgeleverde goederen werd contant of per bank betaald. Als er contant werd betaald, dan bracht [achternaam1] dit geld, het betrof Nederlandse valuta, naar ons kantoor in [Z] . Het geld werd of door [A] ) in ontvangst genomen of door ons, [N] en ik. Soms gingen we het geld ook wel eens halen bij [voornaam1] in [K] of in [BB] . Zowel voor de bedrijven [I] en [H] trad [achternaam1] als vertegenwoordiger op. Ik kan niet herinneren of ik ooit iemand anders heb gezien van deze bedrijven. Overigens heb ik wel kopieën van paspoorten van [H] of [I] en mogelijk ook van de eigenaren van de andere bedrijven die [achternaam1] vertegenwoordigde in onze dossiers gezien. Om deze paspoorten en andere informatie vroegen wij aan [achternaam1] en die kregen wij dan per fax, voor de eerste transactie. Dus door bemiddeling van [achternaam1] verkregen wij een kopie van het paspoort van de eigenaar, een formulier van de Duitse belastingdienst dat het BTW nummer in orde is, en overige, zoals kopie KVK, bedrijfsgegevens en dergelijke. [achternaam1] kreeg bij mijn weten overigens geen provisie van [X] voor het aanbrengen van deze cliënten. (…)

Ik zie dat ik volgens deze fax op 15 augustus 2001 een afspraak had in [K] . Ik durf niet te zeggen of ik ooit op die afspraak ben geweest. Van [L] heb ik wel eens gehoord. Naar mijn weten hebben wij nooit zaken gedaan met dit bedrijf. Verder kan ik u zeggen dat ik denk dat wij wel met [E] zaken hebben gedaan. Ik kan me herinneren dat ik wel meerdere keren met de heer [N] heb gesproken. Hij woonde in [Y] . Hij woonde in een huis met een bedrijfsruimte. Ik heb hem daar ook een keer gezien. Ik was daar toen om gsm’s af te leveren. De heer [N] en de heer [achternaam1] werkten samen. Ik kan me herinneren dat ik met de heer [N] contact heb gehad maar ik kan me niet herinneren hoe vaak dit is geweest.

Als het gaat om de [W] bedrijven, zoals u dat noemt, dan kan ik u zeggen dat ik het meest heb gesproken met [achternaam1] .

Ik kwam vaker in [K] , daar trof ik alleen [voornaam1] [achternaam1] en spraken wij over de gsm-handel.

Andere personen die [ik] in [K] tegenkwam ken ik alleen van gezicht. U zegt mij dat ze heten [KK] , ene [DD] en ene [EE] . ik heb met deze genoemde personen nooit deals gesloten, althans voor zover ik mij kan herinneren. Deals sloot ik alleen met [achternaam1] voorzover het [W] betreft.”

(…)

(Tonen gehoorde kopieën van facturen en een overzicht van facturen van [X] gericht aan [H] GmbH in [MM] in Duitsland, bijlage D/194 t/m 196. Wat kunt u hierover verklaren?)

“Dit is het bedrijf [H] waar ik net over sprak. De facturen zijn hoogstwaarschijnlijk door mij of de heet [N] opgemaakt. Ik kan niet zeggen wie van ons deze facturen heeft opgemaakt. Hoe wij aan het afleveradres in [AA] , [a-strasse] 36 zijn gekomen weet ik niet. Ik kan me niet herinneren of dat wij deze informatie van [achternaam1] hebben gekregen. Ik kan op dit moment niet herinneren of ik zelf goederen heb afgeleverd op het bovengenoemde adres om [AA] , maar ik durf hier ook geen nee op te zeggen. Verder kan ik me niet herinneren of ik ooit in [MM] ben geweest.”

(Tonen gehoorde een kopie van een factuur gericht aan [J] te Luxemburg, bijlage D/189. Wat kunt u hierover verklaren?)

“Ten aanzien van deze factuur geldt hetzelfde als bij de andere facturen die u mij heeft laten zien bijlage D/190 t/m 196.”

“U houdt mij voor dat het vreemd is dat er voor drie verschillende bedrijven hetzelfde afleveradres wordt gebruikt Ik kan u zeggen dat ik hier nooit over heb nagedacht of bij heb stilgestaan Het komt in de GSM-branche wel vaker voor dat verschillende bedrijven één afleveradres gebruiken.”

(Wat kunt u zich herinneren wat uw eerste contacten met [voornaam1] [achternaam1] zijn geweest?)

“Ik ben ooit in zijn woning in [BB] geweest voor een betaling in contanten. Ik was dan samen met [N] . Ik weet niet wanneer dit is geweest. En ook ben ik ooit op zijn bedrijfsadres geweest te [K] . Dit betreft het bedrijf [O] . Aldaar kwam ik alleen om gsm’s te halen, ik heb echter nooit spullen daar gebracht.”

(Heeft u ooit gsm’s afgeleverd op het bedrijfsadres van [voornaam1] [achternaam1] , [a-straat] 9 te [K] aan [voornaam1] [achternaam1] ?)

“Ik heb het antwoord al meerdere malen gegeven dat ik dat zo niet weet.”

[A] heeft onder andere het volgende verklaard:

“ [achternaam1] heeft zelf de inschrijvingen van de bedrijven en de namen van de eigenaren aan [X] doorgegeven; hoe hij deze informatie aan ons heeft doorgestuurd weet ik niet.

Of er ook machtigingen van de betreffende bedrijven zijn ontvangen waarin [achternaam1] werd aan gewezen als contactpersoon weet ik niet. (…)

[voornaam1] was een regelmatige afnemer en die heeft namens [F] en [achternaam1] wel eens goederen afgehaald in [Z] , maar daar is niets mis mee, omdat hij zoals ik al zei een regelmatige afnemer was. Hij vulde dan een afnemersverklaring in en vervoerde de goederen, volgens die verklaring, dan naar [Y] .

Wel weet ik, dat als er contante betalingen hebben plaatsgevonden, dit door [voornaam1] [achternaam1] is gedaan voor de leveringen die ik heb gedaan aan [G] , [H] en [I] . Van deze firma’s heb ik naast [voornaam1] [achternaam1] alleen nog contact gehad met [F] . Verdere contacten heb ik daarmee niet gehad.”

Op 18 september 2003 is [A] als verdachte door de FIOD-ECD gehoord. In het van dit verhoor opgemaakte proces-verbaal is het volgende opgenomen:

Mededeling verbalisanten:

Wij houden u samenvattingen voor van een aantal telefoongesprekken die door opsporingsambtenaren zijn opgenomen en afgeluisterd. Het betreft de navolgende telefoongesprekken:

18-12-2001, 18.58 uur

[voornaam1] [achternaam1] wordt gebeld door [A] die vraagt of [voornaam1] naar [NN] rijdt want [OO] en de klant van [voornaam1] rijden er nu ook heen. Ze kunnen daar praten. [voornaam1] heeft de toestellen voor [A] niet bij zich. [voornaam1] gaat nu eerst met [OO] praten en komt dan naar [A] .

18-12-2001, 20.17 uur

[voornaam1] [achternaam1] wordt gebeld door [A] . [A] heeft met de jongens gesproken. [A] zegt dat ‘wij’ in de buurt zijn en gaat nu ook met de anderen naar [NN] .

19-12-2001, 10.06 uur

[voornaam1] [achternaam1] wordt gebeld door [A] die vraagt of hij [PP] kan bellen en zeggen dat het geld of toestellen van hen samen is. [voornaam1] wil zelf [PP] bellen. [A] stelt voor dat [voornaam1] eerst belt met [PP] of vraagt of hij nog toestellen komt ophalen zodat [PP] voorlopig het land niet uitgaat. Vervolgens wil [A] [PP] bellen en zeggen dat het ook zijn geld is en het geld moet teruggeven want [A] gelooft niet dat [PP] is overvallen.

19-12-2001, 10.47 uur

[voornaam1] [achternaam1] belt met [A] . [voornaam1] heeft het bericht gelezen van [A] . [voornaam1] heeft een afspraak met ‘die jongen’ om 12.00 uur. [A] gaat tegen [QQ] en [OO] zeggen dat zij er ook heen moeten rijden om die jongen onder druk te zetten.

19-12-2001, 16.41 uur

[voornaam1] [achternaam1] wordt gebeld door [A] . [voornaam1] heeft vandaag (onverstaanbaar) gesproken. [A] zegt dat [OO] en [QQ] net bij hem zijn geweest met het geld en [A] zal [voornaam1] morgen betalen van zijn deel en hun deel.

24-01-2002, 15.43 uur

[voornaam1] [achternaam1] wordt gebeld door [A] . [A] weet niet voor welke prijs [voornaam3] koopt. [voornaam1] gaat zaterdag met [voornaam3] praten en zal dan [A] bellen. [A] zegt dat als zij morgen de goederen hebben, [A] ze aanbiedt aan [voornaam1] . Misschien kan [voornaam3] gebeld worden voor welke prijs [voornaam3] koopt. Dan weet [A] voor welke prijs hij ze kan aanbieden aan [voornaam1] .

28-01-2002, 20.32 uur

[voornaam1] [achternaam1] belt met [A] . [voornaam1] heeft diverse keren getracht ‘die jongen’ te bellen maar het lukt niet. [A] vraagt: “ [voornaam3] ?“. [voornaam1] is zelfs gisteren nog naar Rotterdam geweest maar heeft niet met ‘hem’ kunnen spreken. [A] zegt dat ‘hij’ vandaag nog geleverd heeft. [voornaam1] heeft dat gehoord. [A] gaat kijken of hij ‘hem’ vandaag nog kan bereiken.

01-02-2002, 19.09 uur

[voornaam1] [achternaam1] wordt gebeld door [A] . [A] vraagt of [voornaam1] [voornaam3] nog gesproken heeft. [voornaam1] zegt dat hij het geprobeerd heeft, maar het lukte niet. Er is wel een goede prijs geboden, waarna [A] “godverdomme” zegt. [voornaam1] denkt dat hij het niet snapt. [voornaam1] gaat het vanmiddag nog proberen om ‘hem’ te bellen en een oplossing te vinden.

06-02-2002, 14.26 uur

[voornaam1] [achternaam1] wordt gebeld door [A] . [A] vraagt of [voornaam1] nog toestellen verwacht. Ja, zegt [voornaam1] , 1000 stuks 8310. Dat is mooi zegt [A] . [A] zegt morgenvroeg te bellen. [A] zegt dat [voornaam1] eerst effe met hem moet praten, “want ik heb al gezegd dat hij gewoon moet kopen van jou”. Ja zegt [voornaam1] . [A] zegt: “Probeer ze niet te duur te verkopen aan hem”. Ja zegt [voornaam1] . [A] zegt: “Hij moet gewoon kopen en dan neem ik ze wel weer over”. Goed zegt [voornaam1] . Ik snap het.

07-02-2002, 11.57 uur

[voornaam1] [achternaam1] wordt gebeld door [A] . [voornaam1] zegt dat hij geen afspraak kan maken met [voornaam3] , want die zegt dat hij via België rijden moet. [voornaam1] vindt het belachelijk. [A] gaat [voornaam3] meteen bellen en belt dan zo terug naar [voornaam1] . [A] zegt dat [voornaam3] het niet snapt.

1 9-02-2002, 1 0.33 uur

[voornaam1] [achternaam1] wordt gebeld door [A] . [A] zegt dat [voornaam1] [voornaam3] eens moet bellen dat [voornaam1] 800 a 900 stuks 6310 kan aanbieden. Goed zegt [voornaam1] dat zal ik doen vandaag. [A] zegt dat hij hem dan zelf ook effe belt. Goed zegt [voornaam1] ik zal hem bellen en bel terug.

In uw administratie is voorts vastgesteld dat:

-op 17-12-2001 en 18-12-2001 de laatste leveringen hebben plaatsgevonden door [RR] aan [X] van diverse toestellen die vervolgens door [X] zijn gefactureerd aan een aantal Duitse firma’s waarvoor [voornaam1] [achternaam1] de contactpersoon was;

- op de bankrekening van [X] B.V., gehouden bij de Rabobank [Z] , nummer [00001] , o.a. de navolgende contante stortingen hebben plaatsgevonden:

- 08-12-2001 Hfl. 200.000,-;

- 12-12-2001 Hfl. 600.000,-;

- 13-12-2001 DM 187.120,-;

- 14-12-2001 Hfl. 836.000,-;

- 19-12-2001 DM 200.000,-;

-21-12-2001 Hfl. 98.500,-.

- [X] op factuurdatum 07-02-2002 door [JJ] geleverd krijgt 803 stuks Nokia 8310.

Vraag:

Kunt u uitleggen waar deze gesprekken betrekking op hebben aangezien u in die periode volgens uw administratie en eigen verklaring geen mobiele telefoons heeft gekocht van [voornaam1] [achternaam1] , maar kennelijk wel wetenschap heeft gehad dat [voornaam1] [achternaam1] kennelijk een leverancier was van Van Berkel voor telefoons die u weer van [JJ] kocht?

Antwoord:

Ik heb nooit met de genoemde [PP] gesproken en ik heb hem nooit gezien; ik ken geen persoon met die naam. Na 18-12-2001 zijn er geen toestellen meet geleverd door [RR] aan [X] . Ik snap wel dat de gesprekken van 18-12-2001 en 19-12-2001 kennelijk betrekking hebben op een verkoop van mij waarbij de betaling kennelijk problemen opleverde. Het betreft vermoedelijk een levering van [RR] aan mij van toestellen die ik vervolgens heb geleverd en gefactureerd aan een aantal Duitse klanten, zoals [H] en [I] . Wat mij bijstaat is dat [voornaam1] [achternaam1] kennelijk geld van iemand miste en ik heb een deel van zijn verlies aan hem contant betaald. Hoe dat toen administratief is verwerkt weet ik niet meer. Ik kan mij niet herinneren of ik van [voornaam1] [achternaam1] bijvoorbeeld een factuur of kwitantie heb gekregen. Wel weet ik, dat als er contante betalingen hebben plaatsgevonden, dit door [voornaam1] [achternaam1] is gedaan voor de leveringen die ik heb gedaan aan [F] , [H] en [I] . Van deze firma’s heb ik naast [voornaam1] [achternaam1] alleen nog contact gehad met [F] . Verdere contacten heb ik daarmee niet gehad.

Naast [voornaam1] [achternaam1] ben ik ook wel contant betaald door chauffeurs van [SS] , een afnemer in België. De contacten met [SS] werden onderhouden door [voornaam2] en [N] ; ikzelf heb die contacten niet onderhouden.

Vraag:

Kunt u aangeven waarom u voorstelt aan [voornaam1] [achternaam1] om bepaalde partijen telefoons aan te bieden aan [voornaam3] , die dan gewoon moet kopen en dat u ze dan wel zult afnemen. Immers het is dan toch beter om rechtstreeks met [voornaam1] [achternaam1] zaken te gaan doen, waardoor u uw winstmarge niet gedeeltelijk hoeft te delen met [voornaam3] ?

Antwoord:

Ik kan mij deze gesprekken niet meer herinneren. Nu u ze mij voorhoudt is het inderdaad raar en had ik deze mogelijke partijen beter rechtstreeks bij [voornaam1] [achternaam1] kunnen kopen. Waarom ik dat niet heb gedaan weet ik niet.

Mededeling verbalisanten:

Wij tonen u een aantal bescheiden, door ons voorzien van de bijlagenummers D-110 t/m 0-128. In het kort gezegd laten deze bescheiden het navolgende zien.

(…)

Aan de hand van de voorraadadministratie van [X] B.V. is vastgesteld aan welke bedrijven de hierboven genoemde mobiele telefoons zijn verkocht (D-127) en is tevens een goederenstroom opgezet (D-128) waaruit blijkt dat de hierboven genoemde mobiele telefoons als het ware worden “rondgepompt” waarbij opvallend is dat de stuksprijs steeds een neerwaartse duikeling maakt in de lijn Marvo-> [JJ] maar door het dan opvoeren van 19% BTW de uiteindelijke factuurprijs blijft stijgen, waardoor iedereen winst maakt.

Het schema van de goederenstroom laat duidelijk zien dat er sprake is van een carrousel van mobiele telefoons die soms meerdere keren via [X] B.V. worden “rondgepompt” en uit onderzoek is voorts gebleken dat telkenmale de in rekening gebrachte BTW niet wordt afgedragen door het “tussenplaatsen” van valse facturen van [TT] .

Vraag:

Wat is uw reactie op hetgeen u zojuist is voorgehouden ?

Antwoord:

1k snap hetgeen u mij zojuist heeft voorgehouden en ik kan ook nu zien dat er sprake is van het zoals u zegt ‘rondpompen” van mobiele telefoons. Maar, zoals ik al eerder heb gezegd en daar blijf ik bij, was ik van dit hele gebeuren niet op de hoogte.

Wij hebben op enig moment op bij ons in opslag liggende telefoons stickers gezien van het bedrijf [UU] . Daarop heb ik of [voornaam2] of [N] telefonisch contact opgenomen met [UU] om te proberen rechtstreeks van hen te kunnen kopen. Dat bleek voor deze aanvraag niet haalbaar omdat telefoons voor hogere prijzen werden aangeboden door [UU] dan waarvoor wij in de markt konden verkopen.

U wijst mij op de stuksprijs, zowel exclusief BTW als inclusief BTW, die op de facturen van Van Berkel aan [X] zijn opgenomen, respectievelijk exclusiefprijzen van € 281,23, € 276,46 en € 267,73. Ik ben met u eens dat dit rare bedragen zijn.

Normaal gesproken worden stuksprijzen op ronde bedragen in Euro’s afgesproken.

Wel weet ik dat [JJ] in het verleden aanbood voor prijzen inclusief BTW.

U wijst mij op het feit dat op deze facturen van [JJ] ook stuksprijzen inclusief BTW worden genoemd, respectievelijk € 334,66, € 328,99 en € 318,60.

Ik vind met u dat dit niet logisch is, maar het is niet eerder opgevallen.

De zaken met [JJ] werden veelal gedaan door [voornaam2] en [N] ; zij bespraken ook de inkoopprijzen met hem. Het kan ook wel zijn voorgekomen dat ik dergelijke prijsafspraken met [JJ] heb gemaakt, maat dat weet ik niet meer.

[voornaam3] heeft mij in het begin gezegd dat zijn vrouw de facturen opmaakte en hij kan moeilijk rekenen. 1k denk dat er is aangeboden voor ronde bedragen inclusief BTW aan [X] maar dat hij bij het terugrekenen naar exclusiefprijzen in de problemen is gekomen. Mogelijk dat dat de reden is dat er van die rare stuksprijzen op deze facturen van [JJ] zijn terecht gekomen.

U houdt mij voor dat op alle in mijn administratie aangetroffen facturen van [JJ] sprake is van stuksprijzen met twee cijfers achter de komma. Ik kan dat verder niet verklaren. Zoals gezegd is mij dit niet eerder opgevallen.

Mededeling verbalisanten:

Wij houden u voor dat is vastgesteld dat op 16-08-2001 [voornaam2] een ontmoeting heeft gehad met [voornaam1] [achternaam1] in [K] en daarbij vermoedelijk omstreeks 14.00 uur een partij telefoons heeft overgedragen aan [voornaam1] [achternaam1] . In uw administratie zijn o.a. aangetroffen:

- een factuur van 16-08-2007 aan [E] voor de levering van 182 stuks Motorola V3690;

- een verklaring afnemer voor de aflevering in [Y] voor diezelfde partij, vermeldende dat [voornaam2] deze partij zou hebben afgeleverd aan [F] op 16-01-2001 te 14.00 uur.

Vraag:

Wat is uw reactie hierop?

Antwoord:

Dit is buiten mijn medeweten om gebeurd. Gezien de bonnen die erbij zitten heb ik [voornaam2] en/of [N] uitdrukkelijk de opdracht gegeven om deze telefoons naar [Y] te brengen en daar te lossen. Ik heb waarschijnlijk ook de opdracht gegeven om in [Y] te tanken zodat aan de hand van de tankbon ik ook nog eens in mijn administratie zou kunnen laten zien dat er inderdaad naar [Y] is gereden.

Vraag:

Waarom is in uw bedrijf niet gewerkt met het registreren van IMEI-nummers?

Antwoord:

Omdat ik dat niet gebruikelijk vond. Ik weet dat een IMEI-nummer een identiteit is van het desbetreffende toestel.

Vraag:

Waarom dacht u dat de leveranciers van [RR] minder bonafide zouden zijn?

Antwoord:

Omdat ik kort daarvoor een aanvaring had met een Egyptenaar, [VV] van [WW] , en [OO] mij had verteld dat hun leverancier een Egyptenaar was. Uiteindelijk was dat ook de reden dat ik ben gestopt met [RR] .

Vraag:

Waarom wilde u een derde de telefoons naar het buitenland laten vervoeren ?

Antwoord:

Om in ieder geval een zekerheid van een derde partij te hebben dat de transporten daadwerkelijk naar het buitenland gingen.

Vraag:

Welke zekerheid had u dat [voornaam1] [achternaam1] gemachtigd was door de diverse bedrijven aan wie u leverde en waarvan hij zei dat hij de contactpersoon voor deze bedrijven zou zijn?

Antwoord:

Hij kwam de inschrijvingen van deze bedrijven bij de Kamer van Koophandel bij mij brengen met een fotokopie van de identiteitsbewijzen van de eigenaren die bij die inschrijvingen waren vermeld. Dat was voor mij reden om aan te nemen dat hij namens die personen met mij zaken mocht gaan doen.

Mededeling verbalisanten:

Wij tonen u de aangiften omzetbelasting ten name van [X] B.V. over de maanden januari 2007, april 2001, mei 2001, juni 2001,juli 2001, augustus 2001, september2001, oktober 2001 en november2001, alsmede over de maanden januari 2002, februari 2002, maart 2002, april 2002, mei 2002, juni 2002, oktober 2002, november 2002 en december 2002.

Vraag:

Wie heeft deze aangiften ingevuld, ondertekend en ingezonden aan de belastingdienst en zijn deze aangiften juist en volledig ingevuld?

Antwoord:

De mij getoonde aangiften omzetbelasting worden bij ons op kantoor door iemand van de administratie ingevuld, in een aantal gevallen heb ik deze zelf ondertekend, dat betreft de aangiften over de maanden januari 2001, mei 2001, juni 2001, oktober 2002, november 2002 en december 2002.

De procedure is dat iemand van de administratie deze aangiften inzendt aan de belastingdienst. Ik ga er van uit dat de cijfers die op deze aangiften staan vermeld correct zijn. Daar vertrouw ik op.”

2.6.

Tot de gedingstukken behoren kopieën van de brief van 8 mei 2003 van het Functioneel Parket aan Staatsanwalt Niemers te Kleve, van de brief van 14 januari 2009 van het ressortsparket Arnhem aan de Staatsanwalt te Kleve, alsmede van alle daarbij horende bijlagen. Beide brieven betreffen een rogatoire commissie, verzonden aan de autoriteiten te Kleve. De eerste rogatoire commissie heeft plaatsgevonden op 29 en 30 juli 2003 in aanwezigheid van de ambtenaren [XX] en [YY] , beiden werkzaam bij de FIOD-ECD kantoor Haarlem. De tweede rogatoire commissie heeft plaatsgevonden op 16 februari 2009, in aanwezigheid van de ambtenaren [XX] en [ZZ] , beiden werkzaam bij de FIOD-ECD kantoor Haarlem.

2.7.

Tot de gedingstukken behoort een kopie van het rapport van [AAA] B.V. van 3 november 2006. In dit rapport staat, samengevat, dat belanghebbende en de met haar verbonden vennootschappen de kenmerken hadden van een reguliere bedrijfsvoering tegen de achtergrond van de vigerende btw-regelgeving en gelet op de kenmerken van de branche waarin zij opereerden. De vele contante ontvangsten tot 31 december 2001 pasten niet in de reguliere bedrijfsvoering. Voorts is opgemerkt dat belanghebbende en de met haar verbonden vennootschappen de btw-regelgeving hebben nageleefd en dat geen bevindingen zijn vastgesteld op basis waarvan het nultarief niet zou mogen worden toegepast. Behoudens de tot 31 december 2001 regelmatig voorkomende contante betalingen voldoen belanghebbende en de met haar verbonden vennootschappen niet aan de in het rapport geformuleerde kenmerken van een btw-carrousel. In dit geval zouden de contante ontvangsten een contra-indicatie kunnen zijn voor deelname aan een btw-carrousel.

2.8.

De Hoge Raad heeft in het verwijzingsarrest voor zover van belang het volgende overwogen:

“In het kader van de behandeling van de zaak na verwijzing verdient het volgende opmerking. Uit de verklaring voor recht die het Hof van Justitie heeft gegeven in het hiervoor onder 1 vermelde arrest volgt dat indien het verwijzingshof vaststelt dat belanghebbende bij de toepassing van het nultarief ter zake van de intracommunautaire leveringen wist of had moeten weten dat zij deelnam aan btw-fraude in het kader van een keten van leveringen, belanghebbende de toepassing van dat nultarief op die grond moet worden geweigerd (vgl. HR 18 maart 2016, nr. 11/02825bis).”

3 Het geschil

In geschil is of belanghebbende terecht het nultarief heeft toegepast op de onderhavige leveringen. Voorts maakt belanghebbende aanspraak op vergoeding van immateriële schade.

4 Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6 Beslissing