Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22-11-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:9327, 1600406
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22-11-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:9327, 1600406
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 22 november 2016
- Datum publicatie
- 2 december 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2016:9327
- Zaaknummer
- 1600406
Inhoudsindicatie
Omzetbelasting. Verzoek teruggaaf. Aftrek omzetbelasting. Verwijzingsprocedure HR 18 maart 2016, nr. 11/01624bis. Wetenschap inzake deelname aan btw-fraude?
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 16/00406
uitspraakdatum: 22 november 2016
nummer /
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V. gevestigd te [Z] (hierna: belanghebbende)
en het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Eindhoven (hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van rechtbank Breda van 5 juli 2007, nummer AWB 06/9, in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft in haar aangifte omzetbelasting over het tijdvak juli 2003 om een teruggaaf verzocht van € 623.841. De Inspecteur heeft bij beschikking van 5 juli 2004 besloten geen teruggaaf te verlenen.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de beschikking gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen voormelde uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij de rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, belanghebbende over het tijdvak juli 2003 een teruggaaf verleend van € 297.050, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en de Inspecteur gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht te vergoeden.
Tegen deze uitspraak hebben beide partijen hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, welk hof de uitspraak heeft vernietigd en het bij de Rechtbank ingestelde beroep ongegrond heeft verklaard.
Op het beroep in cassatie van belanghebbende heeft de Hoge Raad bij arrest van 8 maart 2013, nummer 11/01624, het Hof van Justitie te Luxemburg verzocht om een prejudiciële beslissing te geven over de in het arrest geformuleerde vraag.
Het Hof van Justitie te Luxemburg heeft bij arrest van 18 december 2014, Schoenimport “Italmoda” Mariano Previti v.o.f. e.a., gevoegde zaken C-131/13, C-163/13 en C-164/13, de vraag niet-ontvankelijk verklaard.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 18 maart 2016, nummer 11/01624bis, de uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch vernietigd en de zaak verwezen naar dit Hof ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het arrest (hierna: het verwijzingsarrest).
Zowel de Inspecteur als belanghebbende hebben een conclusie na verwijzing ingediend. Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Hoge Raad ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken welke nadien in de verwijzingsprocedure door partijen zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2016 te Arnhem. Namens belanghebbende zijn daar verschenen [A] , directeur van belanghebbende, en mr. [B] , gemachtigde van belanghebbende, alsmede namens de Inspecteur mr. [C] en mr. [D] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende is opgericht [in] 2003 en ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet OB). Belanghebbende is als zodanig in de administratie van de belastingdienst opgenomen vanaf april 2003.
Alleen voor de tijdvakken mei tot en met september 2003 heeft belanghebbende op haar desbetreffende aangiften omzet aangegeven (“Leveringen naar landen binnen de EU”). Belanghebbende heeft zich in die periode bezig gehouden met de handel in mobiele telefoons.
Bij haar aangifte omzetbelasting over het onderhavige tijdvak, de maand juli 2003, heeft belanghebbende om teruggave van omzetbelasting (voorbelasting) verzocht tot een totaalbedrag van € 623.841. Verder zijn leveringen naar lidstaten van de EU aangegeven waaronder het Verenigd Koninkrijk en Italië. Over het onderhavige tijdvak is aangegeven tot een bedrag van € 3.387.904 onder toepassing van het tarief van nihil (nultarief), als bedoeld in artikel 9, tweede lid, onderdeel b, Wet OB juncto de bij die wet horende Tabel II, post a.6.
De beslissing op het verzoek om teruggave is door de Inspecteur aangehouden in verband met een onderzoek door de Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst (FIOD) naar een aantal leveranciers van belanghebbende.
De Inspecteur heeft op 9 juni 2004 bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangifte over juli 2003. De resultaten van dat onderzoek zijn vastgelegd in het controlerapport van 2 juli 2004 dat tot de stukken van het geding behoort. Naar aanleiding van het onderzoek heeft de Inspecteur de op de aangifte voor juli 2003 afgetrokken voorbelasting gecorrigeerd met betrekking tot de op de desbetreffende facturen aangegeven leveranciers [E] International B.V. (hierna: [E] ) en [F] B.V. (hierna: [F] ). Voor wat betreft het nultarief heeft de Inspecteur geconcludeerd dat belanghebbende de toepasselijkheid daarvan onvoldoende heeft doen blijken (artikel 12, eerste lid, Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968) met betrekking tot een tweetal afnemers, te weten [G] (hierna: [G] ) en [H] Ltd (hierna: [H] ).
De vennootschap [E] International B.V. stond in het onderhavige tijdvak ingeschreven bij de Kamer van Koophandel in Rotterdam op het adres [a-straat] , [I] , met als enig aandeelhouder en directeur sedert 31 december 2002 [J] (hierna: [J] ) te [K] . De vennootschap is met ingang van september 2003 ontbonden en sedertdien is [J] geregistreerd als de bewaarder van de boeken en bescheiden. Ter zake van de voorbelasting beschikt belanghebbende over inkoopfacturen onder meer voorzien van de naam en het logo van “ [E] ”. Er zijn daadwerkelijk goederen aan belanghebbende geleverd en door haar betaald op het bankrekeningnummer [00000] , dat op de facturen van [E] is vermeld. De goederen zijn daadwerkelijk door belanghebbende doorverkocht. Ter zake van de vaststelling van de identiteit van [E] heeft belanghebbende gesteld dat zij in de persoon van haar bestuurder contact heeft gehad met [J] en heeft zij een fotokopie van diens paspoort overgelegd. Belanghebbendes contact met [E] verliep via [L] . Met betrekking tot deze persoon heeft de Inspecteur onweersproken gesteld dat deze in andere tijdvakken, voor andere vennootschappen zaken heeft gedaan met belanghebbende en haar zustervennootschappen. Tot de door belanghebbende overgelegde stukken van het geding behoren voorts: een door de belastingdienst afgegeven verklaring van hoedanigheid van [E] , schriftelijke verificaties van het btw-nummer van [E] , een uittreksel uit het handelsregister van [E] International B.V., door [J] in naam van [E] afgetekende “purchase orders”, door een logistieke dienstverlener ( [M] te [N] ) afgegeven bevestigingen van ontvangst van de goederen van [E] en bankafschriften met daarop betalingen aan [E] naar het op de facturen vermelde bankrekeningnummer.
De vennootschap [F] B.V. stond in het onderhavige tijdvak ingeschreven bij de Kamer van Koophandel voor Haaglanden op het adres [b-straat] , [O] . Als bestuurder en enig aandeelhouder stond, op hetzelfde adres, ingeschreven de Stichting [P] . Als bestuurder van deze stichting stond met ingang van 7 maart 2003 ingeschreven [Q] met als woonadres [c-straat] te [I] . Op het adres [b-straat] te [O] stond eveneens ingeschreven Stichting [R] , bestuurder van [S] B.V. Laatstbedoelde vennootschap was gevestigd aan de [d-straat] , [T] . Tot 7 maart 2003 waren Stichting [R] en [S] B.V. gevestigd aan de [e-straat] , [U] . Met betrekking tot de leveringen aan belanghebbende van [F] had belanghebbende contact met [V] (hierna: [V] ). Ter zake van de voorbelasting beschikte belanghebbende over inkoopfacturen onder meer voorzien van de kop “ [F] B.V. h.o.d.n. [S] ”. Er zijn daadwerkelijk goederen aan belanghebbende geleverd en door haar betaald op het bankrekeningnummer [00001] , dat op de facturen van [F] is vermeld. Op de facturen van [F] is als adres van [F] “ [b-straat] [O] ” vermeld en de orderbevestigingen van [F] vermelden als adres van [F] “ [e-straat] , [W] ”. De op de orderbevestigingen vermelde postcode komt niet voor in [W] , maar hoort bij [U] . De goederen zijn daadwerkelijk door belanghebbende doorverkocht. De goederen werden afgeleverd bij [M] te [N] . Bedoelde facturen van [F] zijn genummerd 2024, 2025 en 2030, vermelden als datum van dagtekening respectievelijk 7 juli 2003, 8 juli 2003 en 20 juni 2003 en vermelden als gefactureerde omzetbelasting respectievelijk € 61.180, € 61.180 en € 62.700. Tot de door belanghebbende overgelegde stukken van het geding behoren voorts: een door de belastingdienst afgegeven verklaring van hoedanigheid van [F] met het adres [f-straat] , [Y] , schriftelijke verificaties van het btw-nummer van [F] , een uittreksel uit het handelsregister, door [V] in naam van [F] afgetekende “purchase orders”, door een logistieke dienstverlener ( [M] te [N] ) afgegeven bevestigingen van ontvangst van de goederen van [V] , en bankafschriften met daarop betalingen aan [F] naar het op de facturen vermelde bankrekeningnummer.
In belanghebbendes administratie zijn, met betrekking tot de in geschil zijnde leveringen aan [H] , de volgende bescheiden opgenomen: (kopie-) facturen, CMR-vrachtbrieven, een schrijven waarin belanghebbende aangeeft dat de goederen kunnen worden vrijgegeven (de vrijgave), een “declaration of acceptance”, verklarende dat de goederen zijn vrijgegeven, en een bankafschrift, waarop onder meer de betaling van de leveringen is vermeld. De goederen bestemd voor [H] zijn alle in opdracht van belanghebbende door een derde vervoerder naar het VK vervoerd. De CMR-vrachtbrieven vermelden als afleveradres een logistieke dienstverlener: [AA] (hierna: [AA] ). Ze zijn afgetekend voor ontvangst van de goederen door een medewerker van [AA] . Voorts bevat de vrachtbrief de mededeling dat de goederen “on hold” blijven opgeslagen bij [AA] in afwachting van nadere instructies en dat de goederen eigendom blijven van belanghebbende tot volledige betaling is geschied. De vrachtbrieven zijn voor ontvangst afgetekend door medewerkers van [AA] . De vrijgaven worden door belanghebbende naar [AA] gezonden waarop [AA] de goederen vrijgeeft. De declarations of acceptance, bijlagen bij de vrachtbrieven, worden opgemaakt door medewerkers van [AA] en vermelden onder meer de datum van afgifte van de goederen en een door [AA] ingevulde naam van degene die de goederen in ontvangst heeft genomen. De tot de stukken van het geding behorende declaration of acceptance vermeldt de naam: [BB] . Van al de in geschil zijnde leveringen aan [H] is de betaling ontvangen van [CC] . De ten name van [H] gestelde facturen van die leveringen, met factuurnummers [00002] (voor 2.504 stuks) en [00003] (voor 1.950 stuks), belopen (inclusief omzetbelasting) respectievelijk € 859.215 en € 663.494. Belanghebbende maakte de facturen zelf op.
In belanghebbendes administratie zijn met betrekking tot de in geschil zijnde leveringen aan [G] , de volgende bescheiden opgenomen: (kopie-) facturen, CMR-vrachtbrieven, een schrijven waarin belanghebbende aangeeft dat de goederen kunnen worden vrijgegeven (de vrijgave), een “declaration of acceptance”, verklarende dat de goederen zijn vrijgegeven en een bankafschrift, waarop onder meer de betaling van de leveringen is vermeld. Eveneens behoort tot die stukken een schrijven van belanghebbende gericht aan de logistieke dienstverlener: [DD] (hierna: [DD] ). De goederen bestemd voor [G] zijn alle in opdracht van belanghebbende door een derde vervoerder naar Italië vervoerd. De CMR-vrachtbrieven vermelden als afleveradres [DD] . Ze zijn afgetekend voor ontvangst van de goederen door een medewerker van [DD] . Voorts bevat de vrachtbrief de mededeling dat de goederen “on hold” blijven opgeslagen bij [DD] in afwachting van nadere instructies en dat de goederen eigendom blijven van belanghebbende tot volledige betaling is geschied. De vrijgaven worden door belanghebbende naar [DD] gezonden waarop [DD] de goederen vrijgeeft. De declarations of acceptance, bijlage bij de vrachtbrief, worden opgemaakt door medewerkers van [DD] en vermelden onder meer de datum van afgifte van de goederen en een door [DD] ingevulde naam van degene die de goederen in ontvangst heeft genomen. In casu vermeldt de declaration of acceptance de naam [EE] en zijn daarop een stempelafdruk vermeldende [G] en een handtekening geplaatst. De ten name van [G] gestelde factuur van die leveringen, met factuurnummer [00004] (voor 1.555 stuks), beloopt (inclusief omzetbelasting) € 524.035.
De Inspecteur heeft bij de beslissing op het verzoek om teruggave de aftrek van de voorbelasting geweigerd en de verschuldigde omzetbelasting vermeerderd met 19/119e van de ter zake van [H] en [G] aangegeven omzetten, resulterend in de volgende bedragen:
[E] (voorbelasting) € 304.190
[F] (voorbelasting) € 185.060
[H] (nultarief) € 137.186
[H] (nultarief) € 105.936
[G] (nultarief) € 83.669
Totale correctie € 816.041
De Hoge Raad heeft in het verwijzingsarrest voor zover van belang het volgende overwogen:
“Uit de verklaring voor recht die het Hof van Justitie heeft gegeven in het hiervoor onder 1 vermelde arrest volgt dat indien het verwijzingshof vaststelt dat belanghebbende bij het uitoefenen van haar recht op aftrek wist of had moeten weten dat zij deelnam aan btw-fraude in het kader van een keten van leveringen, belanghebbende de toepassing van dat recht op aftrek op die grond moet worden geweigerd (vgl. HR 18 maart 2016, nr. 11/02825bis). Gelet op hetgeen in 4.11.3 van het hiervoor onder 1 vermelde arrest van de Hoge Raad is overwogen met betrekking tot de daar bedoelde intracommunautaire leveringen, kan evenwel belanghebbende de toepassing van het nultarief niet op die grond worden geweigerd.”
3 Het geschil
In geschil is of belanghebbende recht heeft op de gevraagde teruggaaf. Belanghebbende maakt voorts aanspraak op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Ter zitting bij het Hof heeft de gemachtigde van belanghebbende desgevraagd het in een eerdere fase van het geding gedane bewijsaanbod uitdrukkelijk en ondubbelzinnig ingetrokken.