Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22-11-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:9329, 15/01317
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22-11-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:9329, 15/01317
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 22 november 2016
- Datum publicatie
- 2 december 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2016:9329
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2015:5783, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 15/01317
Inhoudsindicatie
OZB. Recreatiepark. Niet in hoofdzaak tot woning dienen?
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
Nummer 15/01317
uitspraakdatum: 22 november 2016
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] BV te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 13 augustus 2015, nummer AWB 15/211, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Ede (hierna: de heffingsambtenaar)
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende voor het jaar 2014 een aanslag onroerende-zaakbelastingen voor gebruikers (hierna: de aanslag) opgelegd voor het object [a-straat] 47 te [A] , berekend naar een vastgestelde waarde van het object van € 2.699.000.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 13 augustus 2015 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juli 2016 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord [B] als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [C] , taxateur, alsmede [D] namens de heffingsambtenaar.
Met instemming van partijen is de zaak gelijktijdig behandeld met het beroep van [E] BV te [Z] , rolnummer 15/01362. Van het verhandelde ter zitting is één proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht. Hetgeen is opgemerkt wordt geacht op beide zaken betrekking te hebben tenzij uit het zinsverband anders blijkt.
2 De vaststaande feiten
Het object is een recreatiepark, gelegen aan de [a-straat] 47 te [A] (hierna: het recreatiepark). Belanghebbende is de exploitante van het recreatiepark dat op 1 januari 2014 – onder meer – bestaat uit 55 kampeerplaatsen, 3 boswoningen, 36 chalets, 1 groepsaccommodatie, 10 stacaravans, 237 jaarplaatsen, 95 bouwkavels, receptie, kantoor, snackbar, terras, sanitaire ruimte, wasruimte, milieustraat, outdoor sportveld, jeu‑de‑boulesbaan en een zwembad.
De heffingsambtenaar heeft voor het recreatiepark, dat met toepassing van artikel 16, aanhef en onderdeel e, van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) is aangemerkt als één onroerende zaak, een waarde vastgesteld van € 2.699.000. Naar deze maatstaf is de onderhavige aanslag opgelegd.
Belanghebbende heeft een taxatierapport overgelegd, opgemaakt door [C] RT, werkzaam bij [F] te [G] , waarin de waarde van het recreatiepark – eveneens – is vastgesteld op € 2.699.000. In het rapport is aan de 55 kampeerplaatsen en de centrale voorzieningen een waarde toegekend van € 525.000. Aan de boswoningen, chalets, groepsaccommodatie, stacaravans, jaarplaatsen en bouwkavels is een waarde toegekend van € 2.174.000. [C] heeft ook laatstgenoemde onderdelen van het recreatiepark aangemerkt als zogenoemde woondelen en zodoende van de vastgestelde waarde 81 percent toegerekend aan de woondelen.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of de aanslag terecht is opgelegd.
Belanghebbende is van mening dat de vorenstaande vraag ontkennend moet worden beantwoord. Zij stelt, onder verwijzing naar het door haar ingediende taxatierapport, dat de vastgestelde waarde van het recreatiepark in hoofdzaak kan worden toegerekend aan de delen die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Dit betreft ook de jaarplaatsen waarbij het gaat om verhuurde stukken grond waarop door de huurders opstallen zijn geplaatst die bestemd zijn om te worden gebruikt als recreatiewoning. Bij de bouwrijpe percelen is sprake van een aanvang van bouwactiviteiten (aanleg van gas, water, elektriciteit en riolering) ten behoeve van toekomstig te plaatsen recreatiebungalows en stacaravans zodat van een gebouwd eigendom in aanbouw kan worden gesproken. De bouw van een recreatiewoning is veelal vergunningvrij. Hierdoor zijn ook die percelen als woondelen aan te merken.
De heffingsambtenaar stelt dat, beoordeeld vanuit belanghebbende als exploitant van het recreatiepark, sprake is van een zogenoemde niet-woning. Hij stelt subsidiair dat alleen de 4-persoons chalets als woning zijn aan te merken. Het tarief voor niet-woningen is van toepassing en op de te hanteren maatstaf kan maximaal € 690.000 in mindering worden gebracht wegens vrijgestelde woondelen.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraak van de heffingsambtenaar en van de aanslag.
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.