Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 29-11-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:9542, 15/00127
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 29-11-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:9542, 15/00127
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 29 november 2016
- Datum publicatie
- 2 december 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2016:9542
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNNE:2015:250, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 15/00127
Inhoudsindicatie
Verhuurde recreatiewoning wordt gekwalificeerd als woning.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
Nummer 15/00127
uitspraakdatum: 29 november 2016
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van De Friese Meren (hierna: de heffingsambtenaar)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 20 januari 2015, nummer LEE 13/1812, in het geding tussen heffingsambtenaar en
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft voor het jaar 2013 met dagtekening 31 januari 2013 aan belanghebbende ter zake van het object [a-straat] 203 aanslagen opgelegd in de onroerende-zaakbelastingen ten bedrage van € 466 (eigenaarsdeel) en ten bedrage van € 378 (gebruikersdeel).
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de aanslagen gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 20 januari 2015 gegrond verklaard, de uitspraak van de heffingsambtenaar vernietigd, de aanslag voor het gebruikersdeel vernietigd en de aanslag voor het eigenaarsdeel verminderd tot € 286.
De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2016 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede [A] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [B] . Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst en de heffingsambtenaar in de gelegenheid gesteld te reageren op het door belanghebbende ter zitting ingenomen standpunt dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een kopie op 20 april 2016 aan partijen is toegezonden.
Naar aanleiding van de arresten van de Hoge Raad van 16 september 2016, nr. 15/04476, ECLI:NL:HR:2016:2084, en nr. 15/05193, ECLI:NL:HR:2016:2085, heeft het Hof het onderzoek hervat. Het Hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld schriftelijk op genoemde arresten te reageren. Met toestemming van partijen is een tweede mondelinge behandeling achterwege gebleven.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [b-straat] 4-203 te [C] , gemeente Friese Meren. De onroerende zaak (type recreatieboerderij) is gelegen op het bungalowpark [a-straat] . De onroerende zaak wordt op het bungalowpark tevens aangeduid als “ [a-straat] 203”. De onroerende zaak beschikt over een keuken, een badkamer, een toiletruimte en woon- en slaapkamer(s).
De beheerder van het park, B.V. [D] , verzorgde op grond van een met belanghebbende op 22 juni 2003 gesloten boekingsovereenkomst de verhuur van de onroerende zaak aan derden. In de overeenkomst is vermeld dat de eigenaar de onroerende zaak voor het overgrote deel van het jaar voor verhuur ter beschikking stelt. Reserveringen voor eigen gebruik dienen tijdig aan de beheerder te worden doorgegeven.
Belanghebbende heeft met ingang van 1 januari 2013 de onroerende zaak voor de duur van een jaar verhuurd aan [E] BV. Volgens de verklaring van belanghebbende ter zitting, stelde de huurder de woning ter beschikking aan haar uit het buitenland afkomstige werknemers. [E] bepaalde wie er mocht wonen. De werknemers zaten er niet constant.
In de jaren vóór 2013 heeft de heffingsambtenaar de onroerende zaak van belanghebbende in de heffing van de onroerende-zaakbelastingen (hierna: OZB) betrokken volgens het regime voor ‘woningen’. Bij brief van 20 december 2012 heeft de heffingsambtenaar aan belanghebbende een vooraankondiging gestuurd van zijn gewijzigde standpunt met betrekking tot de kwalificatie van de onroerende zaak. In deze vooraankondiging heeft de heffingsambtenaar aan belanghebbende medegedeeld dat zijn onroerende zaak vanaf het belastingjaar 2013 zou worden aangemerkt als ‘niet-woning’ in de zin van de OZB.
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 31 januari 2013 aan belanghebbende de onder het procesverloop vermelde aanslagen in de OZB opgelegd betreffende de onroerende zaak van belanghebbende. Daarbij heeft de heffingsambtenaar wat betreft het eigenaarsdeel het tarief voor niet-woningen toegepast (ten bedrage van (€ 466) en voorts het gebruikersdeel geheven (ten bedrage van € 378).
Belanghebbende heeft met dagtekening 11 februari 2013 een bezwaarschrift ingediend tegen de aanslagen in de OZB van 31 januari 2013. De heffingsambtenaar heeft belanghebbendes bezwaar tevens aangemerkt als bezwaar tegen de waarde die de heffingsambtenaar op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) had vastgesteld voor belanghebbendes onroerende zaak, zijnde € 286.000. De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 29 mei 2013 de bezwaren van belanghebbende tegen zowel de aanslagen in de OZB als de WOZ-waarde ongegrond verklaard.
In beroep was de waarde van de onroerende zaak niet meer in geschil. De Rechtbank heeft geoordeeld dat de onroerende zaak voor de heffing van OZB moet worden aangemerkt als een woning. Op grond daarvan heeft de Rechtbank de aanslag voor het gebruik van de onroerende zaak vernietigd en de aanslag voor de eigendom van de onroerende zaak verminderd naar € 286, zijnde het tarief voor woningen.
De heffingsambtenaar heeft bij brief van 3 februari 2015, ontvangen ter griffie van het Hof op 10 februari 2015, hoger beroep ingesteld
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of de onroerende zaak voor de heffing van de OZB moet worden aangemerkt als een onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dient als bedoeld in artikel 220a, tweede lid, van de Gemeentewet.
De heffingsambtenaar neemt het standpunt in dat de onroerende zaak door het feitelijk gebruik daarvan niet meer moet worden aangemerkt als een woning, maar als een accommodatie waar nachtverblijf kan worden gehouden. Belanghebbende neemt het standpunt in dat de Rechtbank terecht heeft beslist dat de onroerende zaak als een woning moet worden aangemerkt. Daarnaast heeft belanghebbende zich op schending van het gelijkheidsbeginsel beroepen.
De heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.