Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 29-11-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:9613, 15/00681
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 29-11-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:9613, 15/00681
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 29 november 2016
- Datum publicatie
- 9 december 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2016:9613
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:930
- Zaaknummer
- 15/00681
Inhoudsindicatie
Wet Woz. Waardevaststelling appartement. Gemeente slaagt in bewijslast.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 15/00681
uitspraakdatum: 29 november 2016
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 15 april 2015, nummer UTR 14/4247, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amersfoort (hierna: de heffingsambtenaar)
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 246 te [Z] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2013 en naar de toestand op die datum, voor het kalenderjaar 2014 vastgesteld op € 260.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag onroerendezaakbelasting 2014 (OZB) voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte vastgesteld.
Op het bezwaar van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de beschikking en aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 15 april 2015 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2016 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, bijgestaan door [A] en [B] , alsmede [C] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [D] .
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt waarvan op 19 juli 2016 een afschrift aan partijen is gezonden.
Belanghebbende heeft ter zitting, nadat beide partijen gebruik hadden gemaakt van de tweede termijn, de wraking verzocht van de raadsheren mrs. Monsma, Van Suilen en Boxem, alsmede van de griffier. In verband hiermede is het onderzoek ter zitting geschorst. De wrakingskamer van het Hof heeft bij beslissing van 4 oktober 2016 het verzoek tot wraking van de raadsheren afgewezen en het verzoek tot wraking van de griffier niet-ontvankelijk verklaard. De wrakingskamer heeft voorts bepaald dat een volgend verzoek tot wraking in de onderhavige zaak niet in behandeling zal worden genomen. Bij faxbericht van 24 november 2016 heeft belanghebbende opnieuw de wraking verzocht van de raadsheren mrs. Monsma, Van Suilen en Boxem. Dit verzoek zal, gelet op de uitspraak van de wrakingskamer, niet in behandeling worden genomen.
Belanghebbende heeft bij faxbericht van 25 augustus 2016 een nader stuk ingediend.
Het onderzoek is voortgezet ter zitting van 16 november 2016. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, bijgestaan door [A] en [B] , alsmede [C] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [D] .
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak. Het betreft een driekamerappartement (type Trouveres) gelegen op de zeventiende verdieping van het in 2006 gebouwde appartementencomplex ‘ [E] ’ in het gebied [F] te [Z] . Het appartement heeft een inhoud van 342 m3. Tot de onroerende zaak behoren een berging/schuur en een naast het appartementencomplex gelegen parkeerplaats op een met slagbomen afgesloten en verlicht parkeerterrein.
In de akte van levering van de onroerende zaak is – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:
“Blijkens de (…) koop-/aannemingsovereenkomst heeft verkoper voorts aan koper verkocht een onverdeeld aandeel in de mandelig uit te geven gronden, zoals bedoeld in artikel 5:60 van het Burgerlijk Wetboek. Koper is er mee bekend dat in verband met het nog in ontwikkeling zijnde “ [G-gebied] ”, de mandeligheid voor het totale plangebied zal worden gevestigd uiterlijk twee (2) maanden nadat definitief is komen vast te staan hoe de inrichting van het “ [G-gebied] ” zal luiden.
In verband hiermee verleent koper hierbij onherroepelijke volmacht, met het recht van substitutie, aan verkoper om:
-
voor en namens koper de akte van levering te ondertekenen waarbij vorenbedoeld aandeel aan koper geleverd zal worden;
-
voor en namens koper het onverdeeld aandeel in de mandeligheid te aanvaarden;
-
voor en namens koper alle voorwaarden en verplichtingen, welke verbonden zijn aan de mandeligheid namens koper te aanvaarden en zich tot stipte naleving daarvan te verplichten,
en er voorts mee in te stemmen dat de gesubstitueerd gevolmachtigde van verkoper tevens optreedt namens koper.
Onder gestanddoening omtrent hetgeen aan koper is opgelegd omtrent de doorverkoop van het verkochte, is het koper gedurende de termijn waarbinnen het hiervoor bedoelde mandelig aandeel niet aan hem is geleverd niet toegestaan zijn medewerking te verlenen aan de vervreemding en levering van het verkochte aan een derde, zulks op straffe van een direct opeisbare boete gelijk aan de tussen verkoper en koper overeengekomen koop-/aanneemsom inclusief omzetbelasting, zulks te [sic] behoeve van verkoper. Het hiervoor bedoelde verkoop- en leveringsverbod, doch onder gestanddoening van hetgeen koper is opgelegd omtrent de doorverkoop van het verkochte, geldt niet indien de hiervoor bedoelde derde een gelijkluidende onherroepelijke volmacht, met het recht van substitutie, verleent aan verkoper.”
Het aandeel in het mandelige perceel is aan het begin van het belastingjaar nog niet aan belanghebbende geleverd.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is de vastgestelde waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum 1 januari 2013.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in de processen-verbaal van de zittingen.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak van de heffingsambtenaar, en tot vermindering van de vastgestelde waarde tot een negatieve waarde van € 27.744.000.
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.