Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 24-11-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:10358, 200.223.547/01
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 24-11-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:10358, 200.223.547/01
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 24 november 2017
- Datum publicatie
- 28 november 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2017:10358
- Zaaknummer
- 200.223.547/01
Inhoudsindicatie
Verzoek om wraking raadsheer-plaatsvervanger wegens uitlatingen in krantenartikel afgewezen.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Wrakingskamer
locatie Leeuwarden
wrakingsnummer 200.223.547/01
beslissing van 24 november 2017
op het mondelinge verzoek van
de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale Administratie te Apeldoorn,
(hierna: verzoeker)
dat strekt tot wraking ingevolge artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van:
mr. E. Polak,
raadsheer-plaatsvervanger in dit hof, locaties Arnhem en Leeuwarden,
1 Het verloop van de procedure
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 18 augustus 2016, nummer LEE 16/1602, in de zaak tussen [A] en verzoeker. Deze zaak betreft de vraag of aan [A] terecht een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting is opgelegd wegens het gebruik van een handelaarskentekenplaat op een tot de handelsvoorraad van [A] behorende auto. Het hoger beroep is bij het Hof ingeschreven onder nummer 16/01138.
Verzoeker en [A] zijn bij brieven van de griffier van 26 juni 2016 uitgenodigd het onderzoek ter zitting van het hoger beroep op dinsdag 19 september 2017 om 13.30 bij te wonen. In deze brieven is vermeld dat de samenstelling van de kamer als volgt is: mr. J.W. van Knobelsdorff, mr. G.B.A. Brummer en mr. E. Polak. Bij brieven van 27 juni 2017 heeft de griffier bericht dat de zitting is verschoven naar woensdag 20 september 2017.
Voorafgaand aan de zitting heeft verzoeker op 18 september 2017 een brief met bijlage aan het Hof gestuurd. De bijlage betreft een krantenartikel van Het Financieele Dagblad van 27 juli 2017 met als titel ‘Efteling voert loopgravenoorlog tegen 21% btw voor parkeren’. Verzoeker stelt in de brief het volgende:
‘Volgens de desbetreffende journalist is de ervaring van mevrouw Polak dat “(d)e fiscus zich altijd laat leiden door de belastingopbrengst (…). Als een dienst opgesplitst kan worden zodat die deels onder het gewone tarief in plaats van het verlaagde tarief valt, zal de Belastingdienst dat doen.”.
De uitlatingen zoals die in het Financieele Dagblad zijn geciteerd, kunnen worden opgevat als omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Mogelijk is echter sprake van een onjuiste weergave van de journalist van hetgeen door mevrouw Polak naar voren gebracht is. Ik wens dan ook graag te vernemen wat het standpunt van mevrouw Polak is met betrekking tot de geciteerde passage.’
Ter zitting van het Hof van 20 september 2017 zijn verschenen [A] en namens verzoeker mr. [B] . Verzoeker heeft ter zitting de voorzitter, mr. Polak, gewraakt. Voor de feiten en omstandigheden die aanleiding vormen tot het wrakingsverzoek heeft verzoeker ter zitting verwezen naar zijn brief van 18 september 2017, met name naar de zinssnede die uitdrukking geeft aan de wijze waarop de Belastingdienst zich zou opstellen in procedures. De voorzitter heeft hierop de behandeling van de zaak geschorst. Het van deze mondelinge behandeling opgemaakte proces-verbaal bevindt zich bij de stukken.
Mr. Polak heeft bij brief van 20 oktober 2017 op het wrakingsverzoek gereageerd. Zij heeft niet in de wraking berust, maar in voormelde brief aangegeven ter zitting van de wrakingskamer aanwezig te zullen zijn om eventuele vragen te beantwoorden.
Het wrakingsverzoek is ter zitting van 15 november 2017 behandeld door de wrakingskamer. Mr. Polak is bij deze behandeling verschenen. Namens verzoeker is verschenen mr. [B] , mr. [C] en mr. [D] . Verzoeker heeft een pleitnota overgelegd. De pleitnota maakt deel uit van de gedingstukken.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze beslissing is gehecht.
2 De beoordeling van het verzoek
Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm gegeven door zowel artikel 8:15 van de Awb als door artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, dit alles in samenhang met de door de Hoge Raad en de door het Europese Hof voor de rechten van de mens ontwikkelde criteria.
Artikel 8:15 van de Awb bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Uitgangspunt bij de beoordeling van een wrakingsverzoek is dat de rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een van de procesdeelnemers een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procesdeelnemer dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Het subjectieve standpunt van de betrokken procesdeelnemer dat daarvan sprake is, is daarbij niet beslissend; de vrees voor partijdigheid van de rechter moet objectief gerechtvaardigd zijn.
In zijn pleitnota stelt verzoeker dat de citaten in Het Financieele Dagblad van mr. Polak bij hem een schijn van partijdigheid wekken die niet alleen betrekking heeft op de omzetbelasting, maar ook op andere geschillen in belastingzaken waarin de Belastingdienst optreedt en die mr. Polak zou kunnen behandelen. Een verzoek om wraking van een rechter kan slechts worden gedaan in zaken die door die rechter worden behandeld. Voor zover het verzoek om wraking ziet op behandeling van zaken waarmee mr. Polak nog niet is belast, is verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
Ter zitting van de wrakingskamer heeft verzoeker verklaard dat het krantenartikel en in het bijzonder de onder 1.3 vermelde uitlatingen van mr. Polak een tendentieus karakter dragen. Verzoeker stelt zich niet te herkennen in het in het krantenartikel geschetste beeld dat de Belastingdienst zich ‘altijd laat leiden door de belastingopbrengst’, daarbij mede verwijzend naar het boven de uitlatingen van mr. Polak opgenomen tussenkopje ‘Fiscus gaat voor opbrengst’. Verzoeker benadrukt dat de uitvoering van de belastingwet- en regelgeving de taak van de Belastingdienst is en dat zij daarbij een redelijke wetstoepassing als uitgangspunt hanteert.
Het krantenartikel in Het Financieele dagblad met als onderwerp ‘Efteling voert loopgravenoorlog tegen 21% btw voor parkeren’ levert in de onderhavige zaak waarin de motorrijtuigenbelasting onderwerp van geschil is geen enkele aanwijzing op dat mr. Polak niet voldoet aan de eis van rechterlijke onpartijdigheid. Ook het enkele feit dat mr. Polak werkzaam is als belastingadviseur maakt niet dat zij vooringenomen is jegens de Belastingdienst of een andere procespartij en rechtvaardigt evenmin de vrees voor partijdigheid.
Wat betreft het door verzoeker geschetste karakter van het krantenartikel stelt de wrakingskamer voorop dat mr. Polak niet verantwoordelijk is voor de titel, de tussenkopjes en het - door de verzoeker ervaren suggestieve - karakter van het krantenartikel. Mr. Polak kan alleen verantwoordelijk worden gehouden voor de daarin aan haar toegeschreven uitlatingen voor zover deze door haar zijn gedaan. Ter zitting heeft verzoeker de juistheid erkend van de uitlating van mr. Polak, te weten dat als een door een ondernemer verrichte dienst opgesplitst kan worden zodat die deels onder het gewone tarief in plaats van het verlaagde tarief valt, de Belastingdienst dat zal doen. De verzoeker heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat de Belastingdienst daartoe op grond van (communautaire) wet- en regelgeving zelfs verplicht is. De eerste zin van de geciteerde uitlating van mr. Polak laat meer dan voldoende ruimte over voor de opvatting van verzoeker dat het genereren van belastingopbrengsten niet doorslaggevend is voor de Belastingdienst in de uitvoering van haar taken. Ook laat die zin voldoende ruimte over voor het feit dat de Belastingdienst bij de uitvoering van haar taak van belastingheffing en - inning zich laat leiden door de wet- en regelgeving en rechtsbeginselen en daarbij een redelijke wetstoepassing als uitgangspunt hanteert. Dat laatste mag in een rechtstaat voorondersteld worden en het niet uitspreken van deze vooronderstelling wettigt, anders dan verzoeker meent, niet de conclusie dat mr. Polak deze vooronderstelling niet deelt. Mr. Polak heeft ook niet de schijn gewekt dat zij van oordeel is dat de Belastingdienst zich bij de uitvoering van haar taak niet laat leiden door de wet- en regelgeving en/of dat de Belastingdienst daarbij niet een redelijke wetstoepassing als uitgangspunt hanteert. De wrakingskamer volgt verzoeker niet in zijn standpunt dat uit het artikel in Het Financieele Dagblad afgeleid kan worden dat mr. Polak geen scheiding lijkt te maken tussen haar functie als raadsheer en haar functie als belastingadviseur. Hieraan doet niet af dat boven de ondertekening door mr. Polak van de brief van 20 oktober 2017 de naam is vermeld van het adviesbureau waarvoor zij werkzaam is, ofschoon de wrakingskamer van oordeel is dat het gelukkiger was geweest indien deze vermelding achterwege was gebleven.
Slotsom
De conclusie uit het voorgaande is dat de aangevoerde gronden noch afzonderlijk, noch in onderling verband en samenhang bezien, feiten of omstandigheden behelzen die erop wijzen dat mr. Polak jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, of dat vrees daarvoor objectief is gerechtvaardigd.
3 De beslissing
De wrakingskamer wijst het verzoek tot wraking van mr. Polak af.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.A.V. Boxem, voorzitter, mr. O. Anjewierden en mr. H. de Hek, leden van de wrakingskamer, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 24 november 2017.
De griffier Bij verhindering van de voorzitter getekend door mr. O. Anjewierden
(K. de Jong-Braaksma) (O. Anjewierden)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 24 november 2017
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open (artikel 8:18, vijfde lid, Awb).