Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 28-11-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:10385, 16/01426
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 28-11-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:10385, 16/01426
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 28 november 2017
- Datum publicatie
- 8 december 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2017:10385
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:1189
- Zaaknummer
- 16/01426
Inhoudsindicatie
Wet Woz. Woning met bedrijvigheid. Juiste objectafbakening?
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 16/01426
uitspraakdatum: 28 november 2017
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 13 oktober 2016, nummer Awb 16/1232, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van het gemeenschappelijk belastingkantoor GBLT te Zwolle (hierna: de heffingsambtenaar)
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 32 te [Z] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2014 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2015 vastgesteld op € 159.000. Tegelijk met deze beschikking zijn aanslagen onroerendezaakbelasting 2015 (OZB) vastgesteld, tot een bedrag van € 353,46 (eigenaar, niet-woning) en tot een bedrag van € 166,99 (gebruiker niet-woning).
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de beschikking en de aanslagen gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2017. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende en zijn echtgenote zijn bij aanvang van het jaar 2015, ieder voor de onverdeelde helft, eigenaren van de onroerende zaak bestaande uit een perceel grond te [Z] , kadastraal nummer [Z] [0000] , groot 1469 m2, met de daarop gelegen bebouwing. Volgens de registratie is sprake van gebruik voor wonen met bedrijvigheid, erf en tuin. Als locatie is vermeld [a-straat] 32 en [a-straat] 32A te [Z] .
Blijkens het overgelegde afschrift van het handelsregister van de Kamer van Koophandel is op het adres [a-straat] 32 sinds 1 januari 2002 de onderneming [A] gevestigd en staat belanghebbende ingeschreven als eigenaar van die onderneming.
Bij besluit van 15 februari 2011 heeft het College van B&W van de gemeente [Z] aan de op dat moment bekende inpandige woning op de begane grond het adres [a-straat] 32 toegekend en aan de bedrijfshal het adres [a-straat] 32A.
Op 6 juli 2011 heeft de zoon van belanghebbende, [B] , zich op het adres [a-straat] 32A laten inschrijven in de gemeentelijke basisadministratie personen.
In juli 2011 heeft bij belanghebbende een controle plaatsgevonden ter uitvoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: WABO). Blijkens de tot de gedingstukken behorende machtiging tot binnentreden van een woning (afgegeven 13 juli 2011) had deze controle betrekking op de naleving van artikel 2.1, eerste lid, onderdelen a (verbod uitvoeren bouwwerk zonder vergunning) en c (verbod gebruik bouwwerken in strijd met bestemmingsplan) van de WABO. Bij deze controle is geconstateerd dat in de bedrijfshal zonder vergunning een woning was gerealiseerd.
Aan belanghebbende zijn op 25 januari 2011 voor het jaar 2011 een aanslag zuiveringsheffing (drie vervuilingseenheden) en een aanslag watersysteemheffing ingezetenen voor het adres [a-straat] 32 opgelegd. Aan de zoon van belanghebbende is op 6 september 2011 voor een gedeelte van het jaar 2011 een aanslag zuiveringsheffing (één vervuilingseenheid) voor het adres [a-straat] 32A opgelegd.
Belanghebbende heeft op 3 april 2015 een aanvraag voor een omgevingsvergunning (bouwvergunning) met betrekking tot de onroerende zaak ingediend bij de gemeente, met als doel realisatie van een woning in een bedrijfspand. Uit de bijgevoegde tekeningen blijkt dat bebouwing van de onroerende zaak een bruto oppervlakte heeft van ongeveer 360 m2 (30 m diep x 12 m breed) en bestaat uit twee lagen. De begane grond bestaat uit een aan de voorzijde gelegen bedrijfsruimte (ongeveer 240 m2) en de (bestaande) aan de achterzijde gelegen woonruimte van belanghebbende (ongeveer 120 m2). De verdieping bestaat volgens deze tekeningen uit een aan de voorzijde gelegen bedrijfsruimte (ongeveer 240 m2) en een aan de achterzijde te realiseren inpandige woonruimte (ongeveer 120 m2), waarvan de indeling volgens aanduiding op de tekening nog nader is te bepalen.
Op 23 april 2015 hebben bouwtoezichthouders van de gemeente een controle gehouden bij belanghebbende. De toegang tot de eerste etage, waar volgens belanghebbende zijn zoon zou wonen, werd aan de toezichthouders geweigerd.
Bij brief van 31 mei 2015 heeft de heffingsambtenaar belanghebbende toestemming verzocht de onroerende zaak inpandig te mogen opnemen. Bij e-mailbericht van 3 juni 2015 heeft belanghebbende toestemming geweigerd omdat de hefingsambtenaar volgens belanghebbende bekend was met de afmetingen van de onroerende zaak en daarmee de verdeling over de verschillende onderdelen zou kunnen vaststellen.
Bij besluit van 14 juni 2016 heeft de gemeente belanghebbende bericht dat de gevraagde vergunning vanwege overschrijding van de beslistermijn van rechtswege is verleend. Bij uitspraak van 10 januari 2017 heeft de rechtbank Utrecht beslist dat de aanvraag en de verleende vergunning slechts zien op de bouw van één woning, te weten de op de begane grond gelegen woning.
De waarde van de onroerende zaak is door de heffingsambtenaar vastgesteld op € 159.000. In het taxatieverslag en het op 29 augustus 2016 opgemaakte taxatierapport is deze waarde als volgt opgebouwd.
Taxatieverslag |
Taxatierapport |
|
Woning inpandig 288 m3 |
50.400 |
50.400 |
Woning inpandig 144 m3 |
25.200 |
Nvt |
Bedrijfsdeel na correctie onderhoud |
84.351 |
109.551 |
Totaal |
159.951 |
159.951 |
Woningaandeel in totaal |
47% |
32% |
De heffingsambtenaar is bij het opleggen van de aanslagen ervan uitgegaan dat sprake is van één onroerende zaak, welke niet in hoofdzaak tot woning dient. De opgelegde aanslagen zijn als volgt berekend.
De eigenarenheffing bedraagt € 159.000 (waarde geheel) x 0,2223% = € 353,46.
De gebruikersheffing bedraagt € 84.000 (waarde bedrijfsdeel) x 0,1988% = € 166,99.
3 Geschil
In geschil is de hoogte van de opgelegde aanslagen.
Belanghebbende stelt dat de onroerende zaak moet worden onderscheiden in [a-straat] 32, zijnde de op de begane grond gelegen woning van belanghebbende, en [a-straat] 32A, bestaande uit een woning op de verdieping en een bedrijfsruimte op de begane grond en de verdieping. De gebruikersheffing voor [a-straat] 32 moet komen te vervallen omdat dat gedeelte van de onroerende zaak een woning is. De gebruikersheffing voor [a-straat] 32A moet komen te vervallen omdat hij niet de gebruiker van dit gedeelte is. Belanghebbende stelt dat de aanslag eigenarenheffing op 50% moet worden gesteld omdat hij slechts voor de helft eigenaar is van de onroerende zaak.
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.