Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 14-02-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:1066, 16/00527
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 14-02-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:1066, 16/00527
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 14 februari 2017
- Datum publicatie
- 24 februari 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2017:1066
- Zaaknummer
- 16/00527
Inhoudsindicatie
Zuiveringsheffing. Visverwerkingsbedrijf. Bepaling aantal vervuilingseenheden.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 16/00527
uitspraakdatum: 14 februari 2017
Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
V.O.F. [X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 4 april 2016, nummer Awb 15/2096, ECLI:NL:RBOVE:2016:1128, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van het gemeenschappelijk belastingkantoor Lococensus-Tricijn (hierna: de heffingsambtenaar)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2012 een aanslag in de zuiveringsheffing opgelegd.
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar tegen de aanslag ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het hoger beroep is behandeld ter zitting van 12 januari 2017. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende is een visverwerkend bedrijf. Zij heeft in 2012 vanuit haar bedrijfsruimten direct of indirect afvalwater afgevoerd op een zuiveringstechnisch werk in beheer bij het waterschap Zuiderzeeland (hierna: het Waterschap).
Belanghebbende is in haar aangifte zuiveringsheffing 2012 ervan uitgegaan dat zij in waterklasse 10 valt, waarbij zij de vervuilingswaarde per m3 ingenomen water op forfaitaire wijze heeft bepaald met behulp van de tabel die is opgenomen in artikel 2 van het Besluit vervuilingswaarde ingenomen water 2009 (hierna: het Besluit).
In 2001 en 2003 heeft het Waterschap gedurende drie dagen het afvalwater van belanghebbende onderzocht en daarbij vastgesteld dat belanghebbende in waterklasse 11 valt. In de periode van dinsdag 28 november 2006 tot en met maandag 4 december 2006 heeft het Waterschap opnieuw een afvalwateronderzoek uitgevoerd. In deze periode vielen vijf productiedagen. Tijdens productiedagen waren gemiddeld acht werknemers aanwezig. Het Waterschap heeft de bemonstering tijdproportioneel uitgevoerd; om de zes minuten is een monster genomen. In totaal heeft het Waterschap 550 monsters genomen. Op basis van dit onderzoek heeft het Waterschap een afvalwatercoëfficiënt zuurstofbindende stoffen vastgesteld van 0,11 vervuilingseenheden per m3 ingenomen water (inclusief huishoudelijk afvalwater). De hoeveelheid bedrijfsafvalwater is berekend door van de hoeveelheid ingenomen leidingwater een hoeveelheid water af te trekken voor huishoudelijk gebruik.
De heffingsambtenaar heeft op basis van het door het Waterschap in 2006 uitgevoerde onderzoek en in afwijking van de aangifte van belanghebbende de aanslag zuiveringsheffing voor het heffingsjaar 2012 berekend uitgaande van waterklasse 11.
De heffingsambtenaar heeft een afvalwateronderzoek uitgevoerd in de periode van 8 tot en met 15 december 2015 bij de nieuwe vestiging van belanghebbende. De vet-/slibafscheider heeft belanghebbende in de week voor de meting geledigd. Tijdens productiedagen waren gemiddeld zes werknemers aanwezig. De bemonstering is volumeproportioneel uitgevoerd. Op basis van dit onderzoek heeft de heffingsambtenaar een afvalwatercoëfficiënt zuurstofbindende stoffen vastgesteld van 0,0398 vervuilingseenheden per m3 ingenomen water. Op basis van dit onderzoek is belanghebbende ingedeeld in waterklasse 9.
3 Het geschil
In geschil is of de heffingsambtenaar de aanslag tot een juist bedrag heeft vastgesteld. Meer in het bijzonder is in geschil of de heffingsambtenaar terecht het aantal vervuilingseenheden heeft berekend aan de hand van artikel 4, eerste en vierde lid, van het Besluit.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de heffingsambtenaar beantwoordt deze bevestigend.