Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 14-02-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:1072, 16/00538 tm 16/00547

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 14-02-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:1072, 16/00538 tm 16/00547

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
14 februari 2017
Datum publicatie
17 februari 2017
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2017:1072
Formele relaties
Zaaknummer
16/00538 tm 16/00547

Inhoudsindicatie

Opbrengst van verhuur van 23 (studenten)panden valt in box 3. Meer dan normaal actief vermogensbeheer is niet aannemelijk gemaakt.

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Leeuwarden

nummers 16/00538, 16/00539, 16/00540, 16/00541, 16/00542, 16/00543, 16/00544, 16/00545, 16/00546 en 16/00547

uitspraakdatum: 14 februari 2017

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/ Midden- en Kleinbedrijf/Kantoor Leeuwarden (hierna: de Inspecteur)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 5 april 2016, in de zaken met nummers LEE 15/217 tot en met LEE 15/226, in het geding tussen Inspecteur en

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2007 tot en met 2011 de volgende belastingaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: ZVW) opgelegd: een navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2007, een navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2008, een navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2009, een aanslag IB/PVV voor het jaar 2010, een aanslag IB/PVV voor het jaar 2011, een navorderingsaanslag ZVW voor het jaar 2007, een navorderingsaanslag ZVW voor het jaar 2008, een navorderingsaanslag ZVW voor het jaar 2009, een aanslag ZVW voor het jaar 2010 en een aanslag ZVW voor het jaar 2011. Bij beschikkingen is daarbij heffingsrente in rekening gebracht.

1.2

Op de bezwaarschriften van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraak op bezwaar de bestreden aanslagen en navorderingsaanslagen gehandhaafd.

1.3

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen bij uitspraak van 5 april 2016 gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de navorderingsaanslagen voor de jaren 2007 tot en met 2009 vernietigd, de aanslag IB/PVV voor het jaar 2010 verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 5.473 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 126.533, de aanslag ZVW voor het jaar 2010 verminderd tot een aanslag berekend naar een bijdrage-inkomen van € 2.613, de aanslag IB/PVV voor het jaar 2011 verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.662 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 122.736, de aanslag ZVW voor het jaar 2011 verminderd tot een aanslag berekend naar een bijdrage-inkomen van € 5.352, de beschikkingen heffingsrente voor de jaren 2010 en 2011 dienovereenkomstig verminderd, de beschikkingen heffingsrente voor de jaren 2007 tot en met 2009 vernietigd, bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar, de Inspecteur opgedragen het voor de zaken 15/217, 15/219, 15/221, 15/223 en 15/225 (nummering van de Rechtbank) betaalde griffierecht van € 45 per zaak aan belanghebbende te vergoeden en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van in totaal € 1.488.

1.4

De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.5

Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2016 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en [A] als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede mr. [B] namens de Inspecteur, bijgestaan door mr. [C] , [D] en mr. dr. [E] .

1.7

De gemachtigde van belanghebbende heeft een pleitnota voorgedragen en overgelegd.

1.8

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

Belanghebbende is geboren in 1953. Belanghebbende is als metselaar in loondienst werkzaam geweest. Als gevolg van ernstige rugklachten was belanghebbende niet meer in staat om te werken. Hij geniet een WAO-uitkering.

2.2

In 1986 heeft belanghebbende een woning aangekocht en is die gaan verhuren. Vervolgens heeft hij geregeld een woning gekocht om die te gaan verhuren aan veelal – maar niet uitsluitend – studenten. De aankopen betroffen zowel woningen in verhuurde staat als woningen vrij van huur. In 2011 is het laatste pand aangekocht. Belanghebbende heeft geen van de aangekochte woningen ooit verkocht.

2.3

In een periode van 25 jaar is een portefeuille opgebouwd van 23 panden welke alle zijn gelegen in de stad [F] . Het betreft 31 huisnummers (woonadressen) met in totaal 90 à 100 kamers. Drie appartementen op het adres [a-straat] 234 worden namens belanghebbende verhuurd door [G] Vastgoed. In de jaren 1986 t/m medio 2013 heeft belanghebbende voor 5 van zijn panden gebruik gemaakt van een externe beheerder. Met ingang van 1 augustus 2013 worden alle panden beheerd door een externe beheerder.

2.4

Naast zijn eigen panden beheert belanghebbende nog 4 panden voor een derde. Hij ontvangt hiervoor een vergoeding op jaarbasis die per jaar varieert. Deze inkomsten verantwoordt hij in zijn aangifte als resultaat uit overige werkzaamheden.

2.5

Over de jaren 1986 tot en met 2000 zijn de verdiensten uit de verhuur van de panden als inkomsten uit vermogen aangegeven.

2.6

Over de jaren 2001 tot en met 2012 zijn de forfaitaire rendementen uit de verhuur van de panden aangegeven in box 3.

2.7

In het jaar 2002 zijn de aangiften IB/PVV over de jaren 1999 en 2000 aan een extra controle onderworpen. Dat heeft geleid tot het opvragen van gegevens inzake belanghebbendes onroerende zaken, hetgeen uiteindelijk heeft geresulteerd in een correctie van ƒ 4.500 voor onderhoudskosten en ƒ 540 vanwege een telfout.

2.8

In het jaar 2004 is de aangifte IB/PVV uit 2002 aan een extra controle onderworpen. Toen zijn de gegevens met betrekking tot het resultaat uit overige werkzaamheden opgevraagd. Deze controle heeft niet tot correcties geleid.

2.9

In het verslag, d.d. 15 april 2015, van een informeel overleg inzake de fiscale kwalificatie van de panden van belanghebbende staat, voor zover van belang, vermeld:

“ [X] […] Ik betaal thans (nieuwe werkwijze) € 7.200 excl. Btw en nog eens € 5.000 voor mijn zoon.”

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In geschil is of de opbrengst van de verhuur van (studenten)kamers door belanghebbende belastbaar inkomen uit werk en woning dan wel belastbaar inkomen uit sparen en beleggen vormen, en of, indien het eerste het geval is, of sprake is van winst uit onderneming dan wel van resultaat uit overige werkzaamheden. Voor zover het de bestreden navorderingsaanslagen betreft is voorts in geschil of de Inspecteur bevoegd was deze op te leggen.

3.2

De Inspecteur stelt primair dat sprake is van winst uit onderneming en subsidiair dat sprake is van resultaat uit overige werkzaamheden ter zake waarvan hij ook over de jaren 2007 tot en met 2009 bevoegd is IB/PVV te heffen en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank.

3.3

Belanghebbende meent dat de verhuuropbrengsten zijn begrepen in de rendementsgrondslag voor het belastbare inkomen uit sparen en beleggen, hij bestrijdt dat de Inspecteur (over de jaren 2007 tot en met 2009) bevoegd is na te vorderen, stelt dat er twee vaststellingsovereenkomsten zijn gesloten en beroep zich op het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel als beginselen van behoorlijk bestuur. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank. Daarnaast verzoekt belanghebbende om een integrale proceskostenvergoeding, subsidiair om een forfaitaire vergoeding met toepassing van de zwaarste wegingsfactor, en om een vergoeding wegens immateriële schade voor de procedure in hoger beroep.

3.4

Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Verzoek om vergoeding van immateriële schade

7 Beslissing