Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 28-02-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:1607, 16/00168
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 28-02-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:1607, 16/00168
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 28 februari 2017
- Datum publicatie
- 3 maart 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2017:1607
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2015:7956, Bekrachtiging/bevestiging
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:2680
- Zaaknummer
- 16/00168
Inhoudsindicatie
De door belanghebbende – een hovenier - aan een bank op basis van ‘Cap with Knock-In Floor-overeenkomst betaalde vergoeding kan niet aangemerkt worden als kosten van schulden, die zijn aangegaan voor het verwerven, verbeteren of onderhouden van de tot zijn privévermogen behorende eigen woning. Evenmin kan deze vergoeding tot de ondernemingskosten gerekend worden.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
Nummer 16/00168
uitspraakdatum: 28 februari 2017
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 24 december 2015, nummer AWB 15/335, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Zwolle (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Bij beschikking is heffingsrente berekend.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende heeft in april 2008 een Kredietovereenkomst gesloten met ABN-AMRO Bank N.V. (hierna: de bank) voor een totaalbedrag van € 970.000. Het krediet bestaat uit een rekening-courantkrediet (€ 75.000), een 10-jarige Euribor-lening (€ 390.000), een 25-jarige Euribor-lening (€ 210.000) en een tweetal 12-jarige Euribor-borgstellingskredieten (€ 195.000 voor de eerste Euribor-lening en € 100.000 voor de tweede Euribor-lening). De kredieten worden hierna gezamenlijk aangeduid als de geldlening. De rente op het rekening-courantkrediet bedroeg ten tijde van het afsluiten 7,4% en op de overige kredieten 5,2% (1- maands Euribor + 1 punt opslag). De geldlening diende ter financiering van de onderneming van belanghebbende, een hoveniersbedrijf, en de tot het privévermogen behorende eigen woning van belanghebbende en zijn echtgenote.
In de Kredietovereenkomst is onder meer het volgende opgenomen:
„OTC-derivaten
- ABN AMRO is bereid om, tot wederopzegging, aan de Kredietnemer, hierna ook te noemen: “Cliënt”, de mogelijkheid te geven om derivatentransacties aan te gaan. Dit betekent niet dat ABN AMRO verplicht is om een transactie met de Cliënt aan te gaan. ABN AMRO heeft het recht om elke transactie afzonderlijk te beoordelen.
(…)- In aanvulling op artikel 8 van de Algemene Bepalingen Derivatentransacties mei 2001 zal gelden dat ABN AMRO, zonder dat enige sommatie of ingebrekestelling vereist zal zijn, eveneens één of meerdere lopende transacties onmiddellijk en in zijn geheel kan beëindigen en alles wat door de Cliënt uit hoofde daarvan, al dan niet opeisbaar of onder voorwaarde, is verschuldigd, onmiddellijk in zijn geheel tussentijds kan opeisen, indien en zodra de kredietfaciliteit bij ABN AMRO wordt beëindigd.”
Eveneens in het jaar 2008 heeft belanghebbende met de bank een zogenaamde „Cap with Knock-In Floor-overeenkomst” (hierna: het derivatencontract) gesloten. Indien de 1- maands Euribor-rente stijgt boven 4,7%, dient de bank op grond van dit contract het verschil maandelijks aan belanghebbende te vergoeden. Indien de 1-maands Euribor-rente daalt beneden 3,7%, dient belanghebbende het verschil maandelijks aan de bank te vergoeden. De ingangsdatum van het contract is 1 mei 2008, de einddatum is 1 mei 2018. De „hoofdsom” (het bedrag waarover de betalingen worden berekend) bedraagt € 620.000. Voor het contract is door belanghebbende geen afzonderlijke vergoeding betaald.
In het productinformatieblad van het rentederivaat „Cap with Knock-In Floor” is onder meer opgenomen:
„Het rentederivaat is dus een op zichzelf staand contract en vervalt niet automatisch bij niet (geheel) opnemen, of (gedeeltelijk) vervroegd aflossen van de onderliggende lening.
(…)
Specifieke risico’s
(…)
Bij vervroegde gehele of gedeeltelijke aflossing, of bij het niet (geheel) opnemen van de onderliggende lening blijven de verplichtingen en dus de verrekeningen verbonden aan de Cap with Knock-In Floor, ook indien Forward Starting, in stand totdat specifiek opdracht wordt gegeven deze te beëindigen.”
In het jaar 2011 heeft belanghebbende op grond van het derivatencontract € 22.421 aan de bank betaald. In zijn aangifte in de IB/PVV voor het jaar 2011 heeft belanghebbende deze kosten tot een bedrag van € 16.843 (afgerond 75%) als betaalde rente en kosten van geldleningen betreffende de eigen woning in aftrek op zijn inkomen daaruit gebracht. Het restant van € 5.578 (afgerond 25%) heeft belanghebbende ten laste van zijn winst uit onderneming gebracht. Bij het vaststellen van de aanslag in de IB/PVV voor 2011 heeft de Inspecteur aftrek van het bedrag van € 16.843 niet toegestaan.
In de aanslag is geen rendementsgrondslag als bedoeld in artikel 5.3 van de Wet IB 2001 opgenomen.
3 Het geschil
In geschil is of het door belanghebbende aan de bank betaalde bedrag van € 16.843 als rente of kosten van geldleningen op de inkomsten uit eigen woning of als kosten op de ondernemingswinst in mindering kan worden gebracht, welke vraag door belanghebbende bevestigend en door de Inspecteur ontkennend wordt beantwoord.
Belanghebbende stelt zich primair op het standpunt dat sprake is van aftrekbare kosten in de zin van artikel 3.120 van de Wet IB 2001. Subsidiair, voor het geval er onvoldoende samenhang is tussen het derivatencontract en de eigenwoningschuld, stelt hij dat dat contract verplicht tot zijn ondernemingsvermogen behoort. Meer subsidiair stelt belanghebbende dat de schuld uit het derivatencontract voor een gedeelte van 75 percent behoort tot de rendementsgrondslag van artikel 5.3 van de Wet IB 2001 en dat de contante waarde daarvan op 1 januari 2011 dient te worden bepaald op € 158.976.
De Inspecteur heeft de standpunten van belanghebbende gemotiveerd bestreden.