Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 07-03-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:1762, 15/01497
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 07-03-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:1762, 15/01497
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 7 maart 2017
- Datum publicatie
- 17 maart 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2017:1762
- Zaaknummer
- 15/01497
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Winst uit onderneming. Overnamesom.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 15/01497
uitspraakdatum: 7 maart 2017
Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 22 oktober 2015, nummer AWB 15/163, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Bij beschikking is heffingsrente berekend.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar het bezwaar gegrond verklaard, de aanslag verminderd en de heffingsrente dienovereenkomstig verminderd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het hoger beroep is behandeld ter zitting van 27 januari 2017. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende is [in] 2006 onder de naam [A] een onderneming gestart. In het handelsregister van de Kamer van Koophandel is opgenomen dat de rechtsvorm een eenmanszaak is, dat de onderneming wordt gedreven voor rekening van belanghebbende en dat gevolmachtigde van de onderneming [B] (de zus van belanghebbende) is. [B] doet de boekhouding van de onderneming.
Tot de stukken van het geding behoren twee niet ondertekende leningsovereenkomsten met dagtekening 30 december 2006, waarbij, voor zover hier van belang, het volgende is bepaald:
Overeenkomst 1 |
Overeenkomst 2 |
|
Partijen |
[B] (schuldeiser) en [X] h.o.d.n. [A] (schuldenaar) |
[C] (schuldeiser) en [X] h.o.d.n. [A] (schuldenaar) |
Bedrag lening |
€ 48.000 |
€ 35.000 |
Looptijd |
11 jaren |
7 jaren |
Aflossing |
€ 500 per maand |
€ 500 per maand |
Vervroegde aflossing |
toegestaan |
toegestaan |
Rente |
6% per jaar |
6% per jaar |
In de overeenkomsten is bepaald dat op de desbetreffende overeenkomst het Nederlandse recht van toepassing is.
In zijn aangiften IB/PVV over de jaren 2006 tot en met 2010 heeft belanghebbende aangegeven dat de onderneming een eenmanszaak betreft. In de aangiften IB/PVV zijn de ter beschikking gestelde bedragen in de jaren 2006 tot en met 2008 op de balans van de onderneming en in 2009 op de beginbalans vermeld bij ‘onderhandse leningen’ dan wel bij ‘overige langlopende schulden’. Op de eindbalans van 2009 en in de jaren daarna zijn de ter beschikking gestelde bedragen niet langer vermeld op de balans en in de aangiften IB/PVV.
Belanghebbende heeft de onderneming op 12 februari 2011 gestaakt. Per die datum is de onderneming verkocht aan [D] (hierna: [D] Ltd.). Ter zake van de overdracht heeft [D] Ltd. op 7 februari 2011 een bedrag van € 70.000 overgemaakt op de bankrekening van [A] . Voorts heeft [D] Ltd. op 14 april 2011 een bedrag van € 8.000 overgemaakt op de bankrekening van belanghebbende.
Op 10 juni 2013 heeft belanghebbende een aangifte IB/PVV over het jaar 2011 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.958. In de aangifte is een stakingswinst vermeld van € 17.420.
Naar aanleiding van vragen van de Inspecteur heeft de boekhouder van belanghebbende bij brief van 28 oktober 2013 de volgende specificatie van de stakingswinst gegeven:
Overdracht inventaris / goodwill |
42.500 |
||
Af: boekwaarde inventaris |
6.153 |
||
verbouwingen |
5.899 |
||
goodwill |
9.000 |
||
voorraden |
3.517 |
||
24.569 |
|||
Boekwinst = stakingswinst |
17.931 |
Bij brief van 6 december 2013 heeft de Inspecteur aan belanghebbende medegedeeld dat hij voornemens is de verkoopprijs te corrigeren naar € 78.000 en het belastbaar inkomen uit werk en woning vast te stellen op € 44.198.
Op 28 maart 2014 is de aanslag IB/PVV 2011 overeenkomstig de brief van 6 december 2013 opgelegd.
In een verklaring van 15 april 2014 heeft [E] , voor zover hier van belang, het volgende verklaard:
"(…)
Verklaart hierbij te hebben gekocht van de heer [X] , het horecabedrijf [A] te [F] zulks voor een totaalbedrag van € 42.500
Aan de heer [X] werd betaald, € 70.000; hiervan was € 42.500 voor de overname en € 27.500 voor aflossing van een schuld."
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur, rekening houdend met een overnameprijs van € 70.000, het belastbaar inkomen verminderd tot € 37.158.
Belanghebbende is hiertegen in beroep gekomen bij de Rechtbank. Nadat de Rechtbank het beroep ongegrond heeft verklaard, heeft belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 28 juni 2016 is belanghebbende uitgenodigd voor de zitting bij het Hof op 30 augustus 2016. Bij schrijven van 5 augustus 2016 heeft de toenmalige gemachtigde van belanghebbende ( [G] ) verzocht om uitstel van de zitting tot na eind oktober 2016 in verband met een openhartoperatie van de gemachtigde. Bij brief van 11 augustus 2016 heeft het Hof aan belanghebbende medegedeeld dat de mondelinge behandeling van de zaak op 30 augustus 2016 geen doorgang zal vinden.
Bij brief van 30 september 2016 is belanghebbende uitgenodigd voor een zitting bij het Hof op 16 november 2016. Bij schrijven van 3 november 2016 heeft de nieuwe gemachtigde van belanghebbende, mr. [H] , verzocht om uitstel van de zitting van 16 november 2016 omdat hij die dag verhinderd is wegens zittingsverplichtingen bij een andere kamer van het Hof in Zwolle. Bij brief van 8 november 2016 heeft het Hof aan belanghebbende medegedeeld dat de mondelinge behandeling van de zaak op 16 november 2016 geen doorgang zal vinden.
Bij brief van 19 december 2016 is belanghebbende uitgenodigd voor een zitting bij het Hof op 27 januari 2017. De gemachtigde van belanghebbende heeft bij schrijven van 23 januari 2017 het volgende naar voren gebracht:
“Hierbij bericht ik u dat ik helaas genoodzaakt ben u andermaal te verzoeken om een aanhouding van de behandeling van bovengenoemde zaak. De reden hiervan is dat bestudering van het dossier heeft geleerd dat de door zijn zus [B] en zijn oom [C] op 1 oktober 2006 aan cliënt ter beschikking gestelde bedragen van respectievelijk € 48.000 en € 35.000 ten onrechte administratief zijn verantwoord als vreemd vermogen. Dientengevolge is de volledige opbrengst terzake van verkoop van zijn onderneming ad € 70.000 ten onrechte aangemerkt als stakingswinst. Dit is voor cliënt aanleiding geweest een nieuw boekhoudkantoor in te schakelen met het verzoek zijn cijfers aan te passen. Het is echter onmogelijk gebleken die aangepaste cijfers tijdig voor de zitting van 27 januari a.s. te presenteren, op grond waarvan ik - zoals gezegd - ik genoodzaakt ben u andermaal te verzoeken om een wijziging van de datum waarop het hoger beroep in deze zaak door uw Hof behandeld zal worden.”
Dit schrijven van 23 januari 2017 van de gemachtigde van belanghebbende gaat vergezeld van een e-mail van [I] van Administratiekantoor [J] van eveneens 23 januari 2017 aan de gemachtigde van belanghebbende waarin het volgende naar voren wordt gebracht:
“Wij hebben vandaag de gehele administratie ontvangen van de heer [X] . We verwachten over 2 weken de aangepaste stukken aan te kunnen leveren.”
Bij brief van 23 januari 2017 heeft de griffier van het Hof het volgende aan de gemachtigde van belanghebbende geschreven:
“Naar aanleiding van uw brief, waarin u verzoekt om uitstel van de zitting van vrijdag 27 januari 2017 te 10.00 uur, deel ik u mede, dat geen uitstel wordt verleend.”
De Inspecteur heeft op 25 januari 2017 een pleitnota aan het Hof gezonden. Deze pleitnota is dezelfde dag per fax bij het Hof ontvangen. Het Hof heeft de pleitnota op 26 januari 2017 naar de nieuwe gemachtigde van belanghebbende gestuurd.
Bij schrijven van 26 januari 2017 heeft de nieuwe gemachtigde van belanghebbende het volgende geschreven:
“Zojuist heb ik kennis genomen van het aan de vorige gemachtigde van cliënt gestuurde verweerschrift/pleitnota van de inspecteur d.d. 25 januari jongstleden. Dientengevolge is een deugdelijke voorbereiding op de zitting van morgen 27 januari 2017 10:00 uur niet meer mogelijk, op grond waarvan ik bij deze andermaal een aanhoudingsverzoek doe.
(…)”
Bij schrijven van 26 januari 2017 heeft de griffier van het Hof het volgende aan de gemachtigde van belanghebbende geschreven:
“Heden ontving ik uw verzoek om aanhouding van bovenvermelde procedure, waarvan de mondelinge behandeling gepland staat voor 27 januari 2017.
Het Hof ziet in het kort voor de zitting toezenden van een pleitnota door de inspecteur, geen reden voor aanhouding. Een pleitnota kan immers ook eerst ter zitting worden overgelegd en voorgelezen.
Uw verzoek om aanhouding wordt derhalve afgewezen.”
3 Het geschil
In geschil is de hoogte van de aanslag IB/PVV 2011. Meer in het bijzonder is in geschil of de Inspecteur terecht het gehele bedrag van de overnamesom van € 70.000 bij belanghebbende in aanmerking heeft genomen.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur beantwoordt deze bevestigend.