Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 14-03-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:2100, 16/00864
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 14-03-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:2100, 16/00864
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 14 maart 2017
- Datum publicatie
- 24 maart 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2017:2100
- Zaaknummer
- 16/00864
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Eigenwoningreserve. Hoogte. Samenlevingscontract.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Zittingsplaats Arnhem
nummer 16/00864
uitspraakdatum: 14 maart 2017
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur),
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 14 juni 2016, nummer AWB 15/3739, in het geding tussen
[X] , wonende te [Z] (hierna: belanghebbende) en de Inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De Inspecteur heeft bij beschikking de eigenwoningreserve van belanghebbende naar de stand van 31 december 2012, vastgesteld op € 155.000.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de vastgestelde eigenwoningreserve verminderd tot € 101.325.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 14 juni 2016 gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de eigenwoningreserve verminderd tot nihil.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2017 te Arnhem. Belanghebbende is verschenen. De Inspecteur is vertegenwoordigd door mr. [A] , [B] en [C] .
De Inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Feiten
Belanghebbende heeft op 22 januari 2002 met zijn partner een samenlevingscontract gesloten. In dit contract is onder meer het volgende opgenomen:
“V. Met betrekking tot een aan partijen ieder voor de helft (in eigendom) toebehorende woning (ook te noemen de gezamenlijke woning) komen zij als volgt overeen:
1. Partijen zullen ieder voor de helft bijdragen in geldelijke investeringen in de gezamenlijke woning.
Indien niet gelijkelijk is bijgedragen, ontstaat voor degene die meer dan de ander heeft bijgedragen een renteloze vordering op de ander. Deze vordering is opeisbaar bij vervreemding van de gezamenlijke woning, bij het einde van de samenwoning (…)
2. Alle kosten van verbouwing, buitengewoon onderhoud, alsmede aflossingen op hypothecaire geldleningen, komen voor rekening van beiden, ieder voor de helft, terwijl zij ook ieder voor de helft delen in de voor- of nadelige gevolgen van waardeveranderingen.
(…)”
Belanghebbende heeft in 2007 samen met zijn partner voor € 1.080.000 een woning te [Z] gekocht (hierna: de woning). Zij waren gezamenlijk juridisch eigenaar van de woning, ieder voor de onverdeelde helft. Belanghebbende en zijn partner hebben voor deze aankoop gezamenlijk een hypothecaire geldlening afgesloten tot een bedrag van € 530.000, alsmede een lening van € 225.000 bij de ouders van de partner. Verder hebben zij gezamenlijk voor een bedrag van € 325.000 eigen middelen ingebracht, belanghebbende € 60.000 en zijn partner € 265.000.
In de periode 2007 tot 2012 is op de hypothecaire geldlening € 50.000 afgelost en op de lening van de ouders € 125.000.
Bij akte van verdeling en levering van 12 juni 2012 is de woning voor een waarde van € 890.000 in de verdeling betrokken en geheel toegedeeld aan de partner. De resterende hypothecaire schuld ten bedrage van € 480.000 en de resterende schuld bij de ouders ten bedrage van € 100.000 zijn eveneens geheel toegedeeld aan de partner. In de akte is bepaald dat in verband met de toedeling van de woning en de financiële afwikkeling van de gemeenschap betreffende de woning geen bedrag is uitgekeerd wegens onder- of overbedeling.
Belanghebbende en zijn partner hebben bij brief van 21 mei 2012 verzocht om een beschikking eigenwoningreserve met vaststelling van de eigenwoningreserve op nihil voor belanghebbende en op € 310.000 voor de partner.
Bij beschikking met dagtekening 9 juli 2014 is de eigenwoningreserve van belanghebbende naar de stand op 31 december 2012 vastgesteld op € 155.000. De eigenwoningreserve is door de Inspecteur als volgt berekend:
vervreemdingsprijs woning € 890.000
minus: eigenwoningschuld -/- € 580.000
eigenwoningreserve € 310.000
Volgens de Inspecteur bedraagt belanghebbendes aandeel 50 percent, ofwel € 155.000.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de eigenwoningreserve vastgesteld op € 101.325. De vermindering vloeit voort uit een vordering van de partner op belanghebbende ten bedrage van € 53.675, welke is gebaseerd op de meerinbreng van de partner bij aankoop van de woning.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat de feitelijke gerechtigdheid van belanghebbende tot de woning afwijkt van de juridische gerechtigdheid, dat de feitelijke gerechtigdheid tot de woning 32,41 percent (ofwel € 288.449) bedraagt, dat de eigenwoningschuld voor 50 percent (ofwel € 290.000) aan belanghebbende wordt toegerekend, en dat dit meebrengt dat de eigenwoningreserve op nihil moet worden gesteld.
3 Geschil
In geschil is of de eigenwoningreserve tot een juist bedrag is vastgesteld. Verder heeft belanghebbende verzocht om een schadevergoeding van € 25.000.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de Rechtbank de eigenwoningreserve terecht op nihil heeft gesteld, nu de partner gerechtigd is tot het volledige vervreemdingssaldo van € 310.000.
De Inspecteur betoogt dat op grond van artikel 3.119b, lid 2, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB; tekst 2012) de eigenwoningreserve kan worden toegerekend naar de mate waarin gewezen partners feitelijk gerechtigd zijn tot het vervreemdingssaldo, dat deze bepaling ziet op gevallen waarin op grond van een verrekenbeding de eigenaar een deel van de meerwaarde moet afstaan aan een ander en dat dit verrekenbeding vooraf moet zijn opgemaakt. Volgens de Inspecteur is in dit geval de feitelijke gerechtigdheid pas achteraf gewijzigd met afspraken die eerst bij de ontbinding van de gemeenschap in 2012 zijn gemaakt, zodat daarmee voor de vaststelling van de eigenwoningreserve geen rekening mag worden gehouden.
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot ongegrondverklaring van het door belanghebbende ingestelde beroep bij de Rechtbank. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot toekenning van een schadevergoeding van € 25.000.