Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 14-03-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:2105, 16/00303
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 14-03-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:2105, 16/00303
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 14 maart 2017
- Datum publicatie
- 24 maart 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2017:2105
- Zaaknummer
- 16/00303
Inhoudsindicatie
Wet Woz. Waardevaststelling kantoorgebouw. Objectafbakening.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 16/00303
uitspraakdatum: 14 maart 2017
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
Stichting [X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 4 februari 2016, nummer Awb 15/86, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de Regionale Belastingsamenwerking Deventer, Olst-Wijhe en Raalte (hierna: de heffingsambtenaar),
betreffende een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ).
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking de waarde van het object [a-straat] 8a te [A] (hierna: de onroerende zaak) voor het kalenderjaar 2014, naar waardepeildatum 1 januari 2013, vastgesteld op € 3.449.000.
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak van 7 januari 2015 het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen. De rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank) heeft bij uitspraak van 4 februari 2016 het beroep inzake de proceskostenvergoeding niet-ontvankelijk verklaard en het beroep inzake de waardebeschikking ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft bij faxbericht, ingekomen bij het Hof op 17 maart 2016, tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2017 te Arnhem. Belanghebbende is vertegenwoordigd door [B] , verbonden aan [C] te [D] . De heffingsambtenaar is vertegenwoordigd door [E] en [F] .
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Feiten
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak. Het betreft een kantoorgebouw dat is ingericht als een gezondheidscentrum bestaande uit vier verdiepingen, een kelder en vijftig parkeerplaatsen. Het bouwjaar is 1990.
De begane grond is voor een deel verhuurd aan de [G] en voor een deel aan fysiotherapiepraktijk [H] . Beide gedeelten zijn afsluitbaar. Zowel het aan de [G] als het aan [H] verhuurde gedeelte beschikt over een toiletruimte binnen het afsluitbare deel. De pantry’s (kamers R.0.07 en R.0.26) zijn alleen via de gemeenschappelijke ruimte te bereiken. De wachtruimten (kamers R.0.09 en R.0.24a) zijn gelegen in de gemeenschappelijke ruimte.
De eerste verdieping is verhuurd aan [I] . Dit gedeelte bestaat uit twee vleugels die elk afsluitbaar zijn. Eén vleugel (gang R.1.29) beschikt over een eigen toiletvoorziening. Partijen hebben ter zitting van het Hof eensluidend verklaard dat de pantry zich bevindt in kamer R.1.09 en dat deze kamer uitsluitend via de gemeenschappelijke ruimte is te bereiken. De wachtruimten (kamers R.1.05 en R.1.22) zijn gelegen in de gemeenschappelijke ruimte.
De tweede en derde verdieping zijn verhuurd aan [J] en [K] . Beide verdiepingen bestaan uit twee vleugels die elk afsluitbaar zijn. Op de tweede verdieping beschikt de ene vleugel (gang R.2.29) over een eigen toiletvoorziening (kamers R.2.31 en R.2.32) en de andere vleugel (gang R.2.24) over een eigen pantry (kamers R.2.19 en R.2.20). De wachtruimte (kamer R.2.10) is gelegen in de gemeenschappelijke ruimte. Ook de derde verdieping bestaat uit twee vleugels die elk afsluitbaar zijn. De toiletten (kamers R.3.34 en R.3.35) op de derde verdieping zijn uitsluitend via de gemeenschappelijke ruimte te bereiken. Op de derde verdieping is geen pantry aanwezig. Partijen hebben ter zitting eensluidend verklaard dat de wachtruimte zich bevindt in kamer R.3.11 en dat deze kamer uitsluitend via de gemeenschappelijke ruimte is te bereiken.
Bij het vaststellen van de onderhavige WOZ-beschikking heeft de heffingsambtenaar de onroerende zaak – bestaande uit de vier verdiepingen – als één object aangemerkt.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat de onroerende zaak terecht als één object is aangemerkt. Uit de overgelegde plattegronden komt naar voren dat iedereen door de gangen op de verschillende verdiepingen kan lopen en van alle toiletten gebruik kan maken, waardoor niet wordt voldaan aan het vereiste van een afsluitbaar gedeelte met eigen toilet- en watervoorzieningen, aldus de Rechtbank.
3 Geschil
In geschil is of de in de onderhavige WOZ-beschikking genoemde onroerende zaak op de juiste wijze is afgebakend. Daarbij is met name in geschil of de verhuurde verdiepingen blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt en om die reden op basis van artikel 16 Wet WOZ als afzonderlijke onroerende zaken moeten worden aangemerkt.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat voor de Wet WOZ sprake is van vier afzonderlijke onroerende zaken, namelijk het gedeelte van de begane grond dat in gebruik is bij de [G] , het gedeelte van de begane grond dat in gebruik is bij fysiotherapiepraktijk [H] , de eerste verdieping die in gebruik is bij [I] , en de tweede en derde verdieping die tezamen in gebruik zijn bij [J] & [K] .
De heffingsambtenaar is van mening dat van afzonderlijke onroerende zaken geen sprake is.
Belanghebbende heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat als de onroerende zaak correct is afgebakend, de waarde daarvan per waardepeildatum niet te hoog is vastgesteld. Voorts zijn partijen eensluidend van mening dat als de onroerende zaak niet correct is afgebakend, de zaak teruggewezen moet worden naar de heffingsambtenaar.
Verder heeft belanghebbende ter zitting zijn grief tegen de beslissing van de Rechtbank inzake de in bezwaar toegekende proceskostenvergoeding, ingetrokken.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak van de heffingsambtenaar en tot terugwijzing naar de heffingsambtenaar. De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.