Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17-01-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:250, 16/00515

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17-01-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:250, 16/00515

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
17 januari 2017
Datum publicatie
27 januari 2017
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2017:250
Zaaknummer
16/00515

Inhoudsindicatie

Erfbelasting. Ontvankelijkheid bezwaar. Verzuim. Toelichting in aangifte. Vertrouwen. Proceskosten.

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Arnhem

nummer 16/00515

uitspraakdatum: 17 januari 2017

Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

en het incidentele hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 22 maart 2016, nummer AWB 15/5580, in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

De Inspecteur heeft aan belanghebbende een aanslag erfbelasting opgelegd voor het jaar 2014 voor een belaste verkrijging van € 302.362 (hierna: de aanslag).

1.2

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de aanslag verminderd.

1.3

Belanghebbende is tegen die uitspraak op bezwaar in beroep gekomen. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft het beroep bij uitspraak van 22 maart 2016 gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

1.4

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. De Inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft het incidentele hoger beroep van de Inspecteur beantwoord.

1.5

Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2016 te Arnhem. Daarbij is de gemachtigde van belanghebbende, [A] RB, verschenen, alsmede mr. [B] namens de Inspecteur.

1.7

Beide partijen hebben een pleitnota overgelegd.

1.8

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

Op 15 maart 2014 is te [C] overleden [D] (hierna: erflaatster).

2.2

Belanghebbende en zijn zus, [E] , zijn als erfgenaam ieder voor de helft gerechtigd tot de nalatenschap. Tot de nalatenschap behoort een woning aan de [a-straat] 16 te [Z] (hierna: de woning).

2.3

Belanghebbende heeft aangifte erfbelasting gedaan naar een verkrijging van € 304.454 (hierna: de aangifte). In de aangifte is een waarde van de woning vermeld van € 284.000, zijnde de vastgestelde WOZ-waarde voor het kalenderjaar 2014, met waardepeildatum 1 januari 2013.

2.4

In de toelichting bij de aangifte is, voor zover van belang, het volgende vermeld:

“Bij vraag 3a mag u kiezen of u de woz-waarde met peildatum 1 januari 2013 of 1 januari 2014 invult.

(…)

In de beschikking die u begin 2014 ontvangt, staat de woz-waarde met als peildatum 1 januari 2013. Hebt u de woz-waarde met de peildatum 1 januari 2014 nog niet ontvangen van uw gemeente? Dan vult u de woz-waarde in met de peildatum 1 januari 2013. Als later blijkt dat de woz-waarde met de peildatum 1 januari 2014 lager is, kunt u alsnog bezwaar maken tegen de eerder opgegeven waarde, ook na de bezwaartermijn van zes weken. Wij verminderen dan de aanslag.”

2.5

In de brochure van de Belastingdienst ‘Belasting en erven 2014’ is, voor zover van belang, het volgende vermeld:

“5.8 Bezwaar en beroep

Als u het niet eens bent met de aanslag of navorderingsaanslag, kunt u binnen zes weken bij ons bezwaar maken. Als wij dat bezwaar afwijzen, kunt u in beroep gaan bij de rechtbank. Daarna kunt u in hoger beroep gaan bij het gerechtshof.

5.9

Verzoek om vermindering

U kunt om vermindering van erfbelasting vragen als zich een nieuwe situatie voordoet.”

2.6

De aanslag is met dagtekening 7 oktober 2014 overeenkomstig de aangifte opgelegd. De aanslag bevat de mededeling:

“U kunt bezwaar maken tegen deze aanslag. Uw bezwaarschrift moet dan op 18 november 2014 binnen zijn bij uw belastingkantoor.”

2.7

Met dagtekening 30 juni 2015 is de WOZ-waarde voor het kalenderjaar 2015, met waardepeildatum 1 januari 2014, vastgesteld op € 264.000.

2.8

Belanghebbende heeft bij brief van 1 juli 2015 bezwaar gemaakt tegen de aanslag en verzocht de aanslag te verminderen, rekening houdend met de lagere WOZ-waarde van € 264.000.

2.9

De Inspecteur heeft bij brief van 7 juli 2015 aan belanghebbende meegedeeld dat het bezwaarschrift niet-ontvankelijk wordt verklaard wegens termijnoverschrijding. Voorts heeft de Inspecteur aangegeven dat belanghebbende in de gelegenheid wordt gesteld om te worden gehoord voordat hij uitspraak op bezwaar doet en heeft de Inspecteur de beslistermijn ter zake het bezwaarschrift op grond van artikel 7:10, lid 3, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) verlengd met zes weken.

2.10

Bij uitspraak op bezwaar van 4 augustus 2015 heeft de Inspecteur de aanslag verminderd met € 2.000, waarbij, voor zover van belang, het volgende is vermeld:

“U heeft bezwaar gemaakt tegen … De inspecteur heeft besloten gedeeltelijk aan uw bezwaar tegemoet te komen. De aanslag wordt hierbij verminderd.”

en

“In beroep gaan

Tegen deze uitspraak kunt u in beroep gaan. Voor 15 september 2015 moet uw beroepschrift ingediend zijn bij de rechtbank.”

In de bijlage bij de uitspraak op bezwaar is, voor zover van belang, het volgende vermeld:

“Er heeft een ambtshalve vermindering plaats gevonden voor de WOZ-waarde. In de vermindering is rekening gehouden met de nieuwe WOZ-waarde van € 264.000. Dit leidt tot een vermindering van € 4.000.

Ik wijs uw verzoek om kostenvergoeding af omdat het besluit tot ambtshalve vermindering niet te wijten is aan een onrechtmatigheid van de inspecteur. U ontvangt tevens een brief van mij waarin ik het verzoek om kostenvergoeding afwijs.”

2.11

De Inspecteur heeft op 27 oktober 2015 de aanslag ambtshalve verder verminderd met € 2.000.

2.12

De Rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep gegrond is en heeft de uitspraak op bezwaar vernietigd en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In hoger beroep is in geschil of het bezwaar ontvankelijk is en of belanghebbende recht heeft op een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase. Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en de Inspecteur ontkennend.

3.2

In het incidentele hoger beroep is in geschil de hoogte van de door de Rechtbank vastgestelde proceskostenvergoeding. De Inspecteur vindt dat de wegingsfactor 0,25 (zeer licht) moet zijn en belanghebbende 1 (gemiddeld).

3.3

Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.4

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot toekenning van een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase van € 123.

3.5

De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot toekenning van een proceskostenvergoeding voor de beroepsfase van € 124.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing