Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 28-03-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:2590, 15/00434
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 28-03-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:2590, 15/00434
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 28 maart 2017
- Datum publicatie
- 7 april 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2017:2590
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:564, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 15/00434
Inhoudsindicatie
BPM. Invoer marge-auto. Passende rentevergoeding. Vergoeding immateriële schade. Geen zeer gering financieel belang. Proceskosten. Matiging.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 15/00434
uitspraakdatum: 28 maart 2017
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de vennootschap onder firma [X] gevestigd te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van rechtbank Gelderland van 19 maart 2015, nummer AWB 12/4587 in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Doetinchem (hierna: de Inspecteur)
en
de Staat der Nederlanden (Minister van Veiligheid en Justitie; hierna: de Staat)
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft op 23 februari 2012 aangifte in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) gedaan ter zake van een personenauto van het merk Mercedes-Benz, type C-klasse Estate 220 CDI (VIN: [00000] ; hierna: de auto) ten bedrage € 6.441. Op 27 februari 2012 heeft belanghebbende een bedrag van € 6.441 betaald.
Het daartegen door belanghebbende gemaakte bezwaar gedagtekend 4 april 2012 is door de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar van 24 augustus 2012 gegrond verklaard. De Inspecteur heeft de verschuldigde BPM verminderd tot € 5.801. Aan belanghebbende is geen rente vergoed noch is haar een kostenvergoeding vanwege de bezwaarfase toegekend.
Belanghebbende heeft tegen die uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank).
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de rentebeschikking en beschikking proceskosten vernietigd, gelast dat de Inspecteur een rentevergoeding betaald, het verzoek om vergoeding van immateriële schade afgewezen en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van het bezwaar en het beroep ten bedrage van € 200,60.
Belanghebbende heeft tegen de beslissing van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en bij verweer incidenteel hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft voorts een verweerschrift inzake het incidenteel hoger beroep van de Inspecteur ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 2 februari 2017 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord: belanghebbende, bijgestaan door [A] en [B] als zijn gemachtigden, alsmede – namens de Inspecteur – [C] en mr. [D] .
Ter zitting van het Hof zijn gelijktijdig de zaken behandeld met de hierna te noemen zaaknummers van het Hof: 15/01377, 14/01043, 15/00422, 15/00423, 15/00424, 15/00425, 15/00427, 15/00428, 15/00429, 15/00430, 15/00431, 15/00432 en 15/00435.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende heeft de auto vanuit het buitenland naar Nederland overgebracht en deze doen registreren in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden kentekenregister. In verband hiermee heeft zij een bedrag van € 6.441 aan BPM op aangifte voldaan.
Belanghebbende heeft op 4 april 2012 tegen de voldoening op aangifte bezwaar gemaakt. Belanghebbende werd en wordt bijgestaan door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent in duizenden BPM-zaken.
Het bezwaar tegen de voldoening op aangifte is op 24 augustus 2012 gegrond verklaard door de Inspecteur. De Inspecteur heeft dit bedrag met € 640 verminderd.
De onderhavige bezwaarprocedure maakte deel uit van een reeks van honderden van door belanghebbendes gemachtigde geëntameerde bezwaarprocedures in BPM-zaken.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar inzake de voldoening op aangifte met betrekking tot de onderhavige auto. Daarnaast heeft de gemachtigde van belanghebbende in meer dan 1000 andere soortgelijke BPM-zaken beroep bij de Rechtbank ingesteld.
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de rentebeschikking en beschikking proceskosten vernietigd, gelast dat de Inspecteur een rentevergoeding betaald, het verzoek om vergoeding van immateriële schade afgewezen en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 200,60. De Rechtbank heeft die bedragen berekend overeenkomstig de forfaitaire bedragen van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Bpb). Daarbij heeft de Rechtbank samenhang aangenomen als bedoeld in artikel 3 van het Bpb ter zake van 10 – aldus de Rechtbank – met de onderhavige identieke zaken die ter zitting van de Rechtbank van 30 oktober 2013 zijn behandeld en de vergoeding als volgt berekend:
Ter zake van het bezwaar: € 54,50
Ter zake van het beroep: € 146,10 (zijnde € 1.461, zijnde 2 punten voor proceshandelingen x € 487 x 1,5 wegens samenhang x 1 wegingsfactor/10)
Belanghebbende heeft tegen de beslissing van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en bij verweer incidenteel hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft voorts een verweerschrift inzake het incidenteel hoger beroep van de Inspecteur ingediend.
3 Het geschil en de standpunten van partijen
In hoger beroep is in geschil: (1) de hoogte van de door belanghebbende verschuldigde BPM, (2) of de Rechtbank tot het juiste bedrag een rentevergoeding aan belanghebbende heeft toegekend, (3) of de door de Rechtbank toegekende proceskostenvergoeding te laag is, en (4) of belanghebbende recht heeft op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting. Het incidenteel ingestelde hoger beroep is door de Inspecteur ter zitting ingetrokken.