Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 04-04-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:2853, 16/00507

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 04-04-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:2853, 16/00507

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
4 april 2017
Datum publicatie
14 april 2017
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2017:2853
Formele relaties
Zaaknummer
16/00507

Inhoudsindicatie

Wet WOZ. OZB. Recreatieterrein. Heffingsgrondslag.

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Arnhem

nummer 16/00507

uitspraakdatum: 4 april 2017

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 24 maart 2016, nummer AWB 15/6282, in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van de gemeente Winterswijk (hierna: de heffingsambtenaar)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat] te [Z] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2014 voor het jaar 2015 vastgesteld op € 469.000. In hetzelfde geschrift zijn de aanslagen onroerendezaakbelasting 2015 (OZB) vastgesteld ter zake van de eigendom (hierna: de aanslag eigenaarsbelasting) en ter zake van het gebruik van de onroerende zaak (hierna: de aanslag gebruikersbelasting), beide berekend naar een heffingsmaatstaf van € 469.000.

1.2.

Op de bezwaarschriften van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de eerder vastgestelde waarde verminderd tot € 411.000 en de opgelegde aanslagen OZB dienovereenkomstig verminderd. Voorts heeft de heffingsambtenaar een proceskostenvergoeding toegekend.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep voor zover dit ziet op de WOZ-beschikking en de aanslagen OZB ongegrond verklaard en voor zover dit ziet op de proceskostenvergoeding in bezwaar gegrond verklaard. Voorts heeft de Rechtbank een proceskostenvergoeding toegekend.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het Hof heeft de heffingsambtenaar bij brief van 20 september 2016 verzocht aan te geven of en in hoeverre de arresten van de Hoge Raad van 16 september 2016, nr. 15/04476, ECLI:NL:HR:2016:2084 en nr. 15/05193, ECLI:NL:HR:2016:2085, aanleiding geven om zijn standpunt te wijzigen. De heffingsambtenaar heeft gereageerd bij brief van 13 oktober 2016.

1.6.

Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2017 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord [A] als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [B] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [C] .

1.8.

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak. De onroerende zaak is een recreatieterrein (camping) dat door belanghebbende zelf wordt geëxploiteerd en dat onder meer bestaat uit 79 toeristische plaatsen, 10 seizoensplaatsen, 21 jaarplaatsen en 7 chalets.

2.2.

De jaarplaatsen zijn plaatsen die voor een heel jaar door belanghebbende worden verhuurd aan recreanten, de jaarplaatshouders. Een jaarplaatshouder plaatst een eigen stacaravan op deze jaarplaats. De stacaravans zijn aangesloten op de riolering en het elektriciteitsnetwerk en beschikken over een douche, toilet, keuken/kitchenette en slaapplaatsen.

2.3.

De seizoensplaatsen zijn plaatsen die van april tot en met oktober (het seizoen) worden verhuurd aan recreanten, de seizoensplaatshouders. Een seizoensplaatshouder plaatst een eigen caravan of stacaravan (hierna in beide gevallen genoemd: stacaravan) op deze seizoensplaats en haalt deze stacaravan er aan het eind van het seizoen weer af. Deze stacaravans beschikken over de faciliteiten en voorzieningen als genoemd onder 2.2.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1.

In hoger beroep is, naar partijen ter zitting hebben verklaard, uitsluitend nog in geschil naar welke heffingsmaatstaf de aanslag gebruikersbelasting moet worden berekend. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de jaarplaatsen en de seizoensplaatsen kunnen worden aangemerkt als gedeelten van de onroerende zaak die in hoofdzaak dienen tot woning dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden als bedoeld in artikel 220e van de Gemeentewet. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de heffingsambtenaar ontkennend. De aan deze onderdelen toe te kennen waarden zijn niet in geschil.

3.2.

De heffingsambtenaar heeft zich in zijn brief van 13 oktober 2016 nader op het standpunt gesteld dat de waarde die aan de chalets kan worden toegekend, te weten € 130.533, in mindering dient te worden gebracht op de heffingsgrondslag voor de aanslag gebruikersbelasting. De heffingsgrondslag voor de aanslag gebruikersbelasting dient aldus te worden verminderd tot € 280.467 (€ 411.000 -/- € 130.533).

3.3.

Partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben partijen ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.

3.4.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak van de heffingsambtenaar voor zover deze zien op de aanslag gebruikersbelasting, en tot vermindering van de aanslag gebruikersbelasting, waarbij de aanslag wordt berekend naar een heffingsmaatstaf van € 162.729 (€ 411.000 -/- € 130.533 (chalets) -/- € 87.896 (jaarplaatsen) -/- € 29.842 (seizoensplaatsen)).

3.5.

De heffingsambtenaar heeft, gelet op het onder 3.2 genoemde nadere standpunt, nader geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak van de heffingsambtenaar voor zover deze zien op de aanslag gebruikersbelasting, en tot vermindering van de aanslag gebruikersbelasting, waarbij de aanslag wordt berekend naar een heffingsmaatstaf van € 280.467.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing