Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17-01-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:311, 15/01593

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17-01-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:311, 15/01593

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
17 januari 2017
Datum publicatie
27 januari 2017
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2017:311
Zaaknummer
15/01593

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Aftrek levensonderhoud kinderen? Gedrongenheid. Eigen inkomsten kinderen.

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Arnhem

nummer 15/01593

uitspraakdatum: 17 januari 2017

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 17 november 2015 nummer AWB 14/8776, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Rotterdam (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.250. Bij beschikking is € 56 aan heffingsrente berekend.

1.2.

De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 30 september 2014 de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. De Inspecteur heeft een conclusie van dupliek ingezonden.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2016 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen belanghebbende, bijgestaan door zijn gemachtigde [A] , en [B] namens de Inspecteur.

1.7.

De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen.

1.8.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende heeft in 2011 twee uitwonende kinderen, zoon [C] geboren [in] 1984 en dochter [D] geboren [in] 1986.

2.2.

De financiële situatie van de zoon in de eerste twee kwartalen van 2011 kan als volgt worden samengevat:

jan-mrt

apr-jun

Totaal

Eigen inkomsten (netto)

€ 4.192

€ 5.734

€ 9.926

Uitgaven

€ 4.918

€ 7.174

€ 12.092

-/- € 726

-/- € 1.440

-/-€ 2.166

Ondersteuning ouders

€ 850

€ 1.425

€ 2.275

Per saldo gespaard

€ 250

€ 1.000

€ 1.250

Saldo

€ 600

€ 425

€ 1.025

1/1

31/12

Vermogen

€ 5.212

€ 6.550

2.3.

De financiële situatie van de dochter in 2011 kan als volgt worden samengevat:

jan-mrt

apr-jun

jul-sep

okt-dec

Totaal

Eigen inkomsten (netto)

€ 3.925

€ 4.631

€ 3.875

€ 4.548

€ 16.979

Uitgaven

€ 4.173

€ 5.477

€ 5.586

€ 4.450

€ 19.686

-/- € 248

-/- € 846

-/-€ 1.711

€ 98

-/- € 2.707

Ondersteuning ouders

€ 1.000

€ 1.450

€ 2.725

€ 700

€ 5.875

Per saldo gespaard

€ 1.050

€ 900

€ 1.525

€ 325

€ 3.800

-/- € 50

€ 550

€ 1.200

€ 375

€ 2.075

1/1

31/12

Vermogen

€ 2.065

€ 5.929

2.4.

Op 28 maart 2012 heeft belanghebbende aangifte IB/PVV gedaan voor het jaar 2011 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.150. Daarbij heeft belanghebbende een persoonsgebonden aftrek in aanmerking genomen van € 2.100 wegens uitgaven voor het levensonderhoud van zijn kinderen. Dit bedrag is als volgt berekend:

jan-mrt

apr-jun

jul-sept

okt-dec

Totaal

Zoon

€ 350

€ 350

€ 700

Dochter

€ 350

€ 350

€ 350

€ 350

€ 1.400

€ 2.100

2.5

Met dagtekening 4 juli 2012 is overeenkomstig de aangifte een voorlopige aanslag opgelegd.

2.6

De Inspecteur heeft bij het opleggen van de definitieve aanslag IB/PVV 2011 de geclaimde aftrek ter zake van uitgaven voor levensonderhoud niet geaccepteerd en het inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 36.250 (€ 34.150 + € 2.100).

2.7

De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard en daaraan ten grondslag gelegd dat belanghebbende onvoldoende omstandigheden heeft gesteld die de conclusie rechtvaardigen dat hij zich redelijkerwijs gedrongen heeft kunnen voelen de desbetreffende uitgaven te doen. Daarbij heeft de Rechtbank in aanmerking genomen dat de eigen inkomsten van de zoon en de dochter in 2011 ruim boven het bijstandsniveau liggen, dat niet alle bijdragen zien op het levensonderhoud van de kinderen, dat de kinderen ook hun banktegoeden hadden kunnen aanspreken, dat de banktegoeden van de zoon en de dochter in het onderhavige jaar juist zijn toegenomen en dat onvoldoende is gesteld om te concluderen dat aantasting van het bestaande vermogen dermate bezwaarlijk is dat belanghebbende zich redelijkerwijs gedrongen kon voelen deze aantasting te voorkomen.

3 Het geschil

3.1.

In geschil is of de aanslag IB/PVV 2011 en de bijbehorende beschikking heffingsrente tot de juiste bedragen zijn opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of belanghebbende recht heeft op aftrek wegens uitgaven voor levensonderhoud van de zoon en de dochter.

3.2.

Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat hij zich redelijkerwijs gedrongen voelde zijn kinderen financieel te ondersteunen. Hij voert in dat verband aan dat de kinderen geen buitensporige uitgaven hebben gedaan, dat zij desondanks moeite hadden om rond te komen, dat het voor hen niet mogelijk was extra inkomen te generen, dat tegenover het vermogen van de zoon een studieschuld stond en dat het onredelijk is aantasting van het vermogen te verlangen voor zover dat vermogen op grond van de Wet werk en bijstand niet behoeft te worden aangesproken. Verder neemt belanghebbende het standpunt in dat ten onrechte heffingsrente in rekening is gebracht over de periode na 28 maart 2013.

3.3.

De Inspecteur betwist dat belanghebbende zich – gelet op het inkomen en vermogen van de zoon en de dochter – gedrongen heeft kunnen voelen zijn kinderen financieel te ondersteunen. Voorts wijst hij erop dat de dochter niet elk kwartaal in belangrijke mate door belanghebbende is onderhouden. Het bedrag van de heffingsrente is zijns inziens juist berekend.

3.4.

Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.

3.5.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak van de Inspecteur en tot vermindering van de aanslag IB/PVV 2011 tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.150 en tot vermindering van de beschikking heffingsrente.

3.6.

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing