Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-04-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:3305, 16/00549 en 16/00550
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-04-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:3305, 16/00549 en 16/00550
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 19 april 2017
- Datum publicatie
- 5 mei 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2017:3305
- Zaaknummer
- 16/00549 en 16/00550
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Winst uit onderneming. Vermogensetikettering. Behoort woning tot ondernemingsvermogen?
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummers 16/00549 en 16/00550
uitspraakdatum: 19 april 2017
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 5 april 2016, nummers AWB 14/2373 en 14/2374, in het geding tussen de Inspecteur en
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 71.507. Tevens is bij beschikking een bedrag van € 3.204 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Tevens is aan belanghebbende voor het jaar 2009 een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 32.369 (het maximum). Daarbij is bij beschikking een bedrag van € 152 aan heffingsrente in rekening gebracht.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslagen en beschikkingen heffingsrente gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, de aanslagen en beschikkingen heffingsrente verminderd tot nihil en het verlies uit werk en woning vastgesteld op € 396.756.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaak betrekking hebben alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2017 te Arnhem. De onderhavige zaken zijn gelijktijdig behandeld. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, bijgestaan door zijn gemachtigde drs. [A] , alsmede [B] namens de Inspecteur, bijgestaan door drs. [C] .
Belanghebbende heeft een pleitnota en – met instemming van de Inspecteur – een bijlage overgelegd.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende is in het onderhavige belastingjaar enig aandeelhouder van [D] BV. [D] BV is enig aandeelhouder van [E] BV, welke vennootschap één van de aandeelhouders en medebestuurder is van [F] BV. De andere aandeelhouders en medebestuurders van [F] BV zijn [G] BV en [H] BV, de houdstermaatschappijen van de andere twee middellijk bestuurders van [F] BV.
Belanghebbende heeft op 28 mei 2007 een stuk grond met opstal gekocht, gelegen aan [de a-straat] 4 te [Z] voor € 515.000. De op deze grond gelegen boerderij is gesloopt en daarna is een woning gebouwd (hierna: de woning) voor € 420.000 (inclusief btw). De bouw van de woning is voltooid in 2009. De woning is medio mei 2009 in gebruik genomen.
Bij brief van 16 juli 2008 heeft de gemachtigde van belanghebbende aan de Inspecteur gevraagd of hij zich kan verenigen met het standpunt van belanghebbende dat de grenzen der redelijkheid niet worden overschreden wanneer de woning als ondernemingsvermogen wordt aangemerkt. Daarbij zijn als bijlage bouwtekeningen van de woning gevoegd. Een afschrift van deze bouwtekeningen behoort tot de stukken. In de brief is onder meer geschreven:
“Op de tekening van de begane grond treft u twee ruimten aan die zijn omschreven als berging (genummerd als 1 en 2). De ene ruimte zal worden ingericht als kantoorruimte voor zijn onderneming. De andere ruimte zal worden ingericht als spreekkamer voor zijn onderneming. In totaal hebben beide ruimten een oppervlakte van 35,8 m². De totale oppervlakte van de begane grond bedraagt 160,3 m².”
Bij brief van 31 juli 2008 heeft de Inspecteur aan de gemachtigde van belanghebbende het volgende medegedeeld:
“(…)
Naar aanleiding van uw brief van 16 juli 2008 bericht ik u het volgende.
(…) Belanghebbende is voornemens om met terugwerkende kracht tot 1 januari 2008 een (…) (VOF) aan te gaan met [ [F] BV]. Zijn arbeid zal hij rechtstreeks inbrengen in de VOF. Nadat de firma is aangegaan geniet hij naar uw mening winst uit onderneming.
Belanghebbende laat een woonhuis bouwen. In dit woonhuis zullen enkele vertrekken worden gebruikt ten behoeve van zijn onderneming. De te gebruiken ruimten beslaan ongeveer 22% van het totaal. U verzoekt te bevestigen dat belanghebbende niet de grenzen der redelijkheid overschrijdt als hij het woonhuis als ondernemingsvermogen aan te merken.
Gezien de overgelegde gegevens kan het woonhuis als ondernemingsvermogen worden aangemerkt. (…)”
Bij akte van 23 september 2008 is belanghebbende met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2008 een vennootschap onder firma aangegaan met [F] BV (hierna: de vof). Door belanghebbende is hierbij zijn arbeid, kennis en vlijt ingebracht, alsmede het gebruik en genot van de woning, waarvan de eigendom blijft bij belanghebbende. Door [F] BV is de arbeid, kennis en vlijt van de andere twee middellijk bestuurders ingebracht, alsmede de activa en passiva zoals die blijken uit de inbrengbalans.
Op 23 februari 2009 heeft de Inspecteur een boekenonderzoek bij belanghebbende aangekondigd in het kader van de omzetbelasting. Van het boekenonderzoek is op 21 september 2009 door de controlemedewerker een rapport opgemaakt. In dit rapport staat onder meer:
”(…)
De ondernemingsactiviteit bestaat uit het tegen vergoeding ter beschikking stellen van een deel van de woning. (…)
Op 28 mei 2007 werd door de heer [X] gekocht de woonboerderij met erf, tuin, ondergrond en verdere aan- en toebehoren. (…) De woonboerderij werd in 2008 gesloopt. Op de vrijgekomen plaats is een woning gebouwd voor € 420.000 inclusief € 67.059 OB (…).
Op de aangifte over het jaar 2008 werd in totaal voor € 45.521 teruggaaf gevraagd. Dit bedrag heeft geheel betrekking (…) op het onroerend goed (…).
Op 16 juli 2008 heeft de adviseur tegenover de inspecteur IB de stelling ingenomen dat de grenzen der redelijkheid niet overschreden worden wanneer zij de woning aanmerken als ondernemingsvermogen. Op grond van de schriftelijk overgelegde argumenten is de inspecteur IB akkoord gegaan. Ondanks deze afspraak dient er voor de heffing van OB een nieuwe en objectieve beoordeling plaats te vinden en wel als volgt:
De 2 kantoorruimten op de begane grond zijn zodanig gelegen dat zij beide een afzonderlijke en vanaf buiten te bereiken ingang hebben c.q. beide een ingang hebben die bereikbaar is via een gezamenlijke entree. Ik ben van mening dat deze 2 ruimten wèl aan een willekeurige derde verhuurd zouden kunnen worden. De voorbelasting is daarom wel aftrekbaar voor zover deze betrekking heeft op de 2 kantoorruimten op de begane grond. Om tot een aftrek te komen heb ik de volgende berekening gemaakt.
Blijkens een eerder schrijven van de adviseur aan de Belastingdienst hebben de 2 kantoorruimten op de begane grond een oppervlakte van 35,8 m², terwijl de totale oppervlakte van de begane grond 160,3 m² bedraagt en de totale oppervlakte van het souterrain 102,6 m². Afgerond naar boven bedragen de 2 kantoorruimten op de begane grond 14% van het totaaloppervlak van de woning. Er is daarom 14% van de voorbelasting op de algemene bouwkosten van de woning aftrekbaar. (…)”
Belanghebbende heeft op 29 december 2009 een intentieverklaring getekend, waarin is vermeld dat belanghebbende voornemens is om met ingang van 1 januari 2010 [I] BV (hierna ook: de BV) op te richten en ter volstorting van de aandelen zijn vof-aandeel, al dan niet in het geheel, zal inbrengen. De intentieverklaring is op 31 december 2009 geregistreerd.
Belanghebbende heeft op 14 juni 2010 voor het jaar 2008 aangifte IB/PVV en Zvw gedaan. In deze aangifte heeft belanghebbende de woning tot zijn ondernemingsvermogen gerekend.
Tot de stukken behoort een ‘Rapport gezamenlijke taxatie’ (hierna: het taxatierapport), door [J] , taxateur Belastingdienst, en [K] , makelaar/taxateur, ondertekend op respectievelijk 1 september 2010 en 31 augustus 2010. Dit rapport betreft de uitkomst van een op verzoek van belanghebbende uitgevoerde gezamenlijke taxatie van de onroerende zaak, kortgezegd de woning en grond, aan [de a-straat] 4 te [Z] . De waarde in het economische verkeer vrij van huur en gebruik van de onroerende zaak is hierin per 1 januari 2010 getaxeerd op € 830.000. In het rapport is als omschrijving van de onroerende zaak onder meer het volgende opgenomen:
“Een nieuwgebouwde vrijstaande woning met aangebouwde bijgebouwen en geheel onderkeldert met de volgende indeling.
Overdekte entree, hal met dakkoepel, meterkast, garderobenis, toilet, souterraintrap en toegang tot de bijgebouwen met daarin een werkkamer, bijkeuken en garage, grote woonkeuken met luxe keuken en living met overdekt terras. (…)”
Partijen hebben ter zitting van het Hof verklaard dat één van de onder 2.3 genoemde ruimten de in voormeld taxatierapport vermelde “garage” betreft.
Belanghebbende heeft op 9 december 2010 voor het jaar 2009 aangifte IB/PVV en Zvw gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van negatief € 396.756 respectievelijk een bijdrage-inkomen van nihil. In de aangiften heeft belanghebbende een stakingsverlies ter zake van de beëindiging van de vof opgevoerd van € 468.263. Dit stakingsverlies betreft de overgang van de woning naar privé en is als volgt berekend:
Aanschafwaarde/voortbrengingskosten € 1.018.373
Afschrijving 2009 (zeven maanden) -/- € 10.610
€ 1.007.763
Waarde gezamenlijke taxatie € 830.000
Af: 35% -/- € 290.500
Woonhuis naar privé € 539.500
Stakingsverlies 2009 -/- € 468.263
Bij akte van 29 juni 2011 is [I] BV opgericht. Op diezelfde dag is het vof-aandeel van belanghebbende ingebracht naar de waarde als vermeld op de inbrengbalans van 24 juni 2011, beschreven naar de situatie per 1 april 2011. In de akte van oprichting staat onder meer:
”(…)
B. OVEREENKOMST TOT STORTING
1. Wijze van storting:
Namens de vennootschap is met de oprichter overeengekomen dat de oprichter de door hem genomen aandelen zal volstorten door inbreng in de vennootschap van zijn aandeel in de vennootschap onder firma genaamd: [F] V.O.F. (…) welke inbreng derhalve omvat zijn aandeel van alle activa van deze onderneming onder de verplichting voor de vennootschap zijn aandeel van alle passiva van die onderneming voor haar rekening te nemen (…)
2. Inbreng (algemeen)
a. De onderneming wordt geacht van één januari tweeduizend tien af voor rekening en risico van de vennootschap te zijn gedreven.
b. Van de sub a bedoelde datum af tot de dag van oprichting zullen de winst en het verlies van de onderneming ten bate en ten laste van de vennootschap zijn.
c. De oprichter is tot onverwijlde inbreng verplicht. De inbreng zal bij afzonderlijke akte worden geëffectueerd. (…)”
De Inspecteur heeft de aanslagen IB/PVV 2009 en Zvw 2009 vastgesteld met dagtekening 17 juli 2013 en is daarbij afgeweken van de ingediende aangifte. Daarbij heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een staking in 2009 zodat het boekverlies ten aanzien van de woning van € 468.263 niet in aftrek is toegestaan.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is het antwoord op de vraag of de Inspecteur terecht het door belanghebbende geclaimde boekverlies ter zake van de woning ten bedrage van € 468.263 heeft gecorrigeerd. Het geschil spitst zich in hoger beroep uitsluitend toe op de vraag of belanghebbende de woning tot zijn ondernemingsvermogen mocht rekenen, welke vraag belanghebbende bevestigend en de Inspecteur ontkennend beantwoordt. De Inspecteur heeft uitdrukkelijk ter zitting van het Hof verklaard dat niet meer in geschil is dat de onderneming van belanghebbende in 2009 is gestaakt en dat bij bevestigende beantwoording van voormelde vraag, het geclaimde boekverlies in het onderhavige jaar geheel in aanmerking kan worden genomen.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot bevestiging van de uitspraken op bezwaar.
Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.