Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 10-05-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:3896, 16/00647
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 10-05-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:3896, 16/00647
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 10 mei 2017
- Datum publicatie
- 15 mei 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2017:3896
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNNE:2016:2410, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:3076, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Zaaknummer
- 16/00647
Inhoudsindicatie
Inspecteur slaagt in het bewijs van de onzakelijkheid van de door belanghebbende verstrekte geldlening. Belanghebbende mag daarom de lening niet afwaarderen ten laste van het resultaat uit overige werkzaamheden.
Uitspraak
uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
Belastingkamer
Locatie Leeuwarden
nummer 16/00647
uitspraakdatum: 10 mei 2017
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst MKB/kantoor Leeuwarden (hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 24 mei 2016, nummer LEE 15/2893, in het geding tussen de inspecteur en
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 68.762. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 1.603.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de bestreden aanslag en beschikking gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 24 mei 2016 gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van negatief € 92.534, de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd, het verlies uit werk en woning overeenkomstig artikel 3.151 Wet inkomstenbelasting 2001 vastgesteld op € 92.534, bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar, de Inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht aan belanghebbende te vergoeden en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2017 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en mr. [A] RB, als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [B] , alsmede mr. [C] namens de Inspecteur, bijgestaan door mr. [D] .
Partijen hebben een pleitnota overgelegd.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende bezit sinds 30 december 2004 alle aandelen in [E] B.V. [F] bezit sinds 30 december 2004 alle aandelen in [G] B.V. De genoemde vennootschappen hebben op 30 december 2004 samen [H] B.V. opgericht ten behoeve van de overname van de aandelen in [I] B.V. [E] B.V. en [G] B.V. waren tot 1 januari 2011 ieder gerechtigd tot 50% van de aandelen in [H] B.V.
Belanghebbende bezit, naast de aandelen in [E] B.V., ook 3.230 aandelen A in [J] B.V. De overige 8.170 aandelen A worden gehouden door de (erven van) de drie broers van belanghebbende. Daarnaast bezit de [K] 3.800 aandelen B in [J] B.V. [J] B.V. bezit alle aandelen in [L] B.V.
Belanghebbende heeft op 4 januari 2005 een geldleningsovereenkomst gesloten met [H] B.V. Volgens deze overeenkomst heeft belanghebbende per 6 januari 2005 een bedrag van € 182.000 uitgeleend aan [H] B.V. tegen een rentepercentage van 6% op jaarbasis. Deze lening is achtergesteld op de (financierings)vorderingen die [L] B.V. op [H] B.V. en/of haar dochtervennootschap [I] B.V. heeft en mag, zolang de achterstelling bestaat, eerst geheel dan wel gedeeltelijk worden afgelost nadat [L] B.V. hiervoor uitdrukkelijk toestemming heeft verleend.
Ter financiering van de aan [H] B.V. uitgeleende gelden, heeft belanghebbende een bedrag van € 200.000 geleend van [J] B.V. tegen een rentepercentage van 6% op jaarbasis.
[F] heeft op hetzelfde moment en onder dezelfde condities als belanghebbende eveneens € 182.000 uitgeleend aan [H] B.V.
In december 2005 heeft [I] B.V. een lening van € 500.000 (in rekening-courant) afgesloten bij de Rabobank tegen een rentepercentage van op dat moment 4,05% (2,75% actuele basisrente vermeerderd met 1,3% opslag risico en winst). Overeenkomstig de door de Rabobank voor het aangaan van deze lening gestelde voorwaarden, heeft [H] B.V. zich bij akte van hoofdelijke medeschuldverbintenis van 11 januari 2006 mede hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de betaling van het door [I] B.V. van de Rabobank ontvangen
krediet van € 500.000. Daarnaast heeft belanghebbende, overeenkomstig de door de Rabobank gestelde voorwaarden voor de verstrekking van dit krediet, in privé € 182.000 uitgeleend aan [H] B.V. (zie 2.3) en heeft hij deze vordering van € 182.000 op [H] B.V. blijkens een verklaring van 12 december 2005 achtergesteld op de door de Rabobank aan [I] B.V. en/of [H] B.V. verstrekte financieringen.
[H] B.V. heeft op 6 januari 2005 alle aandelen [I] B.V. overgenomen van [L] B.V.
Begin januari 2005 bestonden er verder de volgende leningen:
- -
-
een lening van [L] B.V. aan [H] B.V. van € 180.000 voor de aankoop van de aandelen [I] B.V.;’
- -
-
een lening van [E] B.V. aan [H] B.V. van € 9.000;
- -
-
een lening van [G] B.V. aan [H] B.V. van € 9.000;
- -
-
een lening van [L] B.V. aan [I] B.V. van € 300.000.
De vennootschappelijk commerciële resultaten van [H] B.V. respectievelijk [I] B.V. waren in de jaren sinds 2005 als volgt.
Jaar [H] B.V. in € [I] B.V. in €
-245.398 -195.369
-325.752 -276.565
-101.738 -51.248
-500.962 -53.024
-349.837 -320.764
24.822 -249.668
Belanghebbende heeft sinds 2005 de resultaten uit de door hem aan [H] B.V. verstrekte lening van € 182.000 (hierna verder: de lening) in zijn aangiften IB/PVV verantwoord als resultaat uit overige werkzaamheden. Blijkens onder andere een brief van 2 november 2010 is de Inspecteur met deze verantwoording voor wat betreft de jaren 2005, 2007 en 2008 steeds akkoord gegaan.
Vanaf 1 januari 2011 heeft [E] B.V. de aandelen in [H]
B.V. van [G] B.V. overgenomen, vanaf welk moment zij alle aandelen in [H] B.V. in bezit heeft.
In het rapport van 30 november 2010, dat is opgemaakt naar aanleiding van een boekenonderzoek bij de fiscale eenheid [J] B.V. is onder meer vermeld:
“Vordering op [X] (2004)
[J] BV heeft op 1 januari 2004 200.000 euro geleend aan [X] , welke lening per 31 december 2010 nog € 20.279 bedraagt. De rente is 6%. De heer [X] is door middel van zijn personal holding [E] BV, voor 50% aandeelhouder van [H] BV, welke de
100%-moeder is van [I] BV (zie hierna). In 2009 nam [E] BV de resterende 50% van de aandelen over van [G] BV zodat de heer [X] nu middellijk enig aandeelhouder is van [H] BV
Vordering op [I] BV (2004)
[L] BV heeft op 1 januari 2004 300.000 euro geleend aan haar
100%-dochtermaatschappij [I] BV (fiscaal nummer [00000] ). De aandelen in [I] BV zijn op 6 januari 2005 overigens verkocht aan [H] BV (fiscaal nummer [00001] ). Deze vordering van in hoofdsom 300.000 euro droeg 6% rente. In 2007 was de vordering nog groot 225.000 euro en vanwege het niet meer kunnen voldoen aan de aflossingsverplichtingen en aanhoudende verliezen in [I] BV (aldus de toelichting van de accountant in het jaarrapport 2007) werd deze vordering afgewaardeerd tot op 1 euro. Met deze afwaardering ga ik akkoord omdat op het moment van het verstrekken van de lening de huidige situatie naar alle waarschijnlijkheid niet te voorzien was.
Vordering op [H] BV (2005)
Per 3 januari 2005 verstrekte [L] BV een lening van 180.000 euro aan [H] BV, eveneens een rente dragend van 6%. In 2006 en 2007 zijn geen aflossingen geweest en bij [H]
BV was sprake van aanhoudende verliezen ( [H] BV is de 100%-moeder van [I] BV). Daarom werd de vordering in 2006 met een toen resterend bedrag van 120.000 euro eveneens afgewaardeerd tot op 1 euro. Hiermee ga ik akkoord, om dezelfde reden als hiervoor vermeld.
Vordering op [I] BV (2008)
In 2008 verstrekte [L] BV een lening van 1 15.500 euro aan [I] BV in een aantal deelbetalingen:
Mutatiedatum Omschrijving mutatie Debet Credit Saldo Boekstuk
20-03-2008 lening 0,00 20.000,00 433
16-04-2008 van [L] 0,00 20.000,00 7
14-05-2008 van [L] 0,00 25.000,00 460
21-05-2008 lening 0,00 25.000,00 463
24-06-2008 van beheer 0,00 11.500,00 480
24-06-2008 van beheer 0,00 1.000,00 480
23-07-2008 van beheer 0,00 13.000,00 498
In eerste instantie leek het verstrekken van deze gelden onzakelijk om een aantal redenen:
- -
-
geen afspraken over rente en aflossing
- -
-
er zijn (zij het indirect) familiebelangen aanwezig
- -
-
in 2007 werd een tweetal vorderingen op [I] BV afgewaardeerd tot op 1 euro
Tijdens het eindgesprek op 16 november 2010 verstrekte de heer [A] van de [M] Groep (fiscaal juridisch adviseur) mij meer achtergrondinformatie. Vanwege de inzakkende markt voor borduurpakketten heeft [I] BV getracht een ander afzetkanaal aan te boren, te weten “Home decorations”. Dit was mij reeds bekend vanuit de gesprekken met de heren [X] en [F] . De heer [F] schreef een businessplan en na overleg tussen de middellijke aandeelhouders van [L] BV leek dit plan kans van slagen te hebben. De heer [F] ging de bestaande relaties bezoeken om de eventuele belangstelling te inventariseren en als dit plan slaagde, zou (zo was de, op basis van het businessplan gerechtvaardigde hoop) dat niet alleen de nu verstrekte gelden, maar ook de eerder verstrekte leningen en de achterstallige huurpenningen alsnog gerealiseerd zouden kunnen worden. De heren [X] en [F] (voormalig werknemer en geen familie) hadden ieder via hun personal holdings op dat moment 50% van de aandelen in [I] BV. De middellijke aandeelhouders van [L] BV besloten op basis van deze nieuwe ontwikkelingen toch weer gelden ter beschikking te stellen aan [I] BV. Helaas gooide de crisis roet in het eten en er ontstond een verschil van inzicht in de wijze waarop deze nieuwe tak zou worden uitgebouwd. Uiteindelijk is het geen succes geworden.
Ik concludeer dat de lening niet als onzakelijk zal worden beschouwd om de volgende redenen:
- De aandeelhouders besloten gelden te lenen op basis van het businessplan
- -
-
De heer [X] (broer van de andere aandeelhouders) had 50% van de aandelen in [I] BV en de heer [F] eveneens waardoor beslissingen op basis van een familierelatie minder aannemelijk zijn geworden
- -
-
De gevolgen van de aankomende crisis waren nog niet duidelijk
Zowel de heer [X] als de heer [F] zijn persoonlijk een aanzienlijk bedrag kwijtgeraakt.”.
In zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2011 heeft belanghebbende de lening geheel afgewaardeerd ten laste van zijn resultaat uit overige werkzaamheden.
De Inspecteur heeft bij de aanslagregeling deze afwaardering gecorrigeerd.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is primair of belanghebbende de lening in het jaar 2011 mag afwaarderen ten laste van zijn resultaat uit overige werkzaamheden. Subsidiair beroept belanghebbende zich op het vertrouwensbeginsel. Het geschil spitst zich toe op de vraag of sprake is van een onzakelijke lening. Naar partijen ter zitting van het Hof eenparig hebben verklaard, zijn de gronden voor afwaardering van de lening in het jaar 2011 als zodanig niet in geschil.
De Inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Belanghebbende beantwoordt de hiervoor - onder 3.1 - vermelde vraag ontkennend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.