Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 16-05-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:4084, 1400788
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 16-05-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:4084, 1400788
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 16 mei 2017
- Datum publicatie
- 26 mei 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2017:4084
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2014:4214, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:1371, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Zaaknummer
- 1400788
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Navordering. Inwonerschap. Navordering tijdig? Omkering bewijslast? Op de zaak betrekking hebbende stukken. Strafdossier. Toepassing verdrag V-K?
Uitspraak
Locatie Arnhem
nummer 14/00788
uitspraakdatum: 16 mei 2017
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 10 juli 2014, nummer AWB 13/2563, in het geding tussen belanghebbende, en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Zwolle (hierna: de Inspecteur)
en
de Staat der Nederlanden (Minister van Veiligheid en Justitie; hierna: de Staat)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is over het jaar 2005 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV; de navorderingsaanslag) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 301.000. Aan heffingsrente is bij beschikking een bedrag van € 33.426 in rekening gebracht.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de navorderingsaanslag en de heffingsrentebeschikking gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken op bezwaar in beroep gekomen. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft bij uitspraak van 10 juli 2014 het beroep ongegrond verklaard en de Inspecteur veroordeeld tot betaling van € 500 wegens immateriële schade.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 mei 2016 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. [A] , als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, mr. dr. [B] , bijgestaan door mr. [C] , [D] en [E] .
Beide partijen hebben een pleitnota overgelegd.
Het Hof heeft het onderzoek ter zitting op de voet van artikel 8:64 van de Algemene wet bestuursrecht geschorst teneinde partijen in de gelegenheid te stellen om een compromis te beproeven. Belanghebbende heeft bij brief van 7 juli 2016 het Hof bericht dat er geen compromis tot stand is gekomen. De Inspecteur heeft bij brief van 17 augustus 2016 nadere inlichtingen verstrekt, waarop belanghebbende bij brief van 1 september 2016 heeft gereageerd. De Inspecteur heeft op 21 oktober 2016 een nader stuk ingediend. Het Hof heeft op 28 oktober 2016 van belanghebbende een pleitnota ontvangen en een niet-volledige pleitnota van de Inspecteur op 31 oktober 2016. Aan deze uitspraak is de volledige pleitnota van de Inspecteur gehecht.
Het nader onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2016 te Arnhem. Belanghebbende is met kennisgeving aan het Hof niet verschenen. Namens de Inspecteur is verschenen en gehoord mr. dr. [B] , bijgestaan door mr. [C] en [E] .
Van het verhandelde ter zittingen zijn processen-verbaal opgemaakt die tevens aan deze uitspraak zijn gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende is [in] 1953 geboren. Belanghebbende heeft tot 29 januari 1994 in de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) ingeschreven gestaan op het adres [a-straat] 59 te [F] . Belanghebbende was vanaf 1994, ook in het onderhavige jaar (2005), eigenaar van het appartement [b-street] te [G] , Verenigd Koninkrijk (hierna: VK).
Belanghebbende is gehuwd geweest met [H] . Uit dit huwelijk zijn vier kinderen geboren. Belanghebbende en [H] leven sinds 1999 duurzaam gescheiden.
In een e-mail van 11 december 2011 aan de Inspecteur heeft belanghebbende omtrent zijn woonplaats onder meer het volgende geschreven:
“-reeds in het jaar 1994 heb ik Nederland metterwoon verlaten en heb ik mij, met mijn (toenmalige) echtgenote en kinderen in Spanje gevestigd. (…).
-in 1999 ben ik vervolgens metterwoon van Spanje naar het Verenigd Koninkrijk verhuisd. Deze verhuizing is terug te voeren tot zowel het duurzaam gescheiden gaan leven van mijn echtgenote en de wens om, vanuit het Verenigd Koninkrijk (London als financieel centrum!), verder vorm te geven aan de internationalisatie van het [I] -concern.”
Belanghebbende heeft in 1995 het [I] -concern (hierna: [I] ) opgericht. [I] heeft zich op de verkoop van ‘international living’ gericht, een levensstijl waarbij personen op verschillende luxueuze plekken in de wereld werken en wonen, waarbij de cliënt verschillende diensten kan inkopen. De activiteiten van [I] bestonden voornamelijk uit de verkoop van exclusieve onroerende zaken en het leveren van persoonlijke dienstverlening aan de kopers daarvan. Medio 2004 is het hoofdkantoor van [I] om fiscale redenen naar Nederland verplaatst. [I] beschikte in 2005 over een kantoorruimte aan de [c-straat] 24B te [J] . [I] had zowel in het VK als in Nederland een verkoopkantoor.
Belanghebbende heeft op 27 april 2004 een woning gekocht, gelegen aan de [d-straat] 65 te [K] . De woning is in 2004 en 2005 ingrijpend verbouwd en werd in 2006 85 dagen en in 2007 68 dagen aan [L] BV verhuurd. De aankoop is gefinancierd door middel van een in Nederland aangegane hypothecaire lening.
Belanghebbende heeft vanaf 2005 een relatie met [M] (hierna: [M] ). [M] woonde sinds 27 oktober 2000 op het adres [e-straat] 9 te [N] .
De architect heeft over de woning te [K] verklaard: ‘[Hof: Het] was de verbouwing van een woonhuis. [Hof: Belanghebbende] zou er gaan wonen met [Hof: [M] ]. Zijn vrouw deed alles m.b.t. de verbouwing. (...). Voordat [Hof: belanghebbende] en [Hof: [M] ] in [K] wilden gaan wonen woonde [Hof: belanghebbende] bij [Hof: [M] ].’
De woning te [K] kon vanaf eind 2005 worden gebruikt.
Belanghebbende was indirect aanmerkelijkbelanghouder in [L] BV. Van 20 augustus 2004 tot 16 juli 2009 was hij directeur van deze vennootschap. [M] was van 20 augustus 2004 tot 1 oktober 2008 ook directeur van deze vennootschap. Belanghebbende was van 5 februari 2004 tot 29 mei 2009 directeur van [O] BV. [M] was van 5 februari 2004 tot 1 oktober 2008 ook directeur van deze vennootschap.
Op 2 november 2004 heeft belanghebbende een appartement, gelegen aan de [c-straat] 20G te [J] (hierna: het appartement), gekocht. Het appartement werd vanaf januari 2005 tot april 2006 aan [L] BV verhuurd voor € 4.250 per maand. De aankoop is gefinancierd door middel van een in Nederland aangegane hypothecaire lening.
Belanghebbende heeft bij brief van 15 november 2004 zijn architect verzocht het correspondentieadres te wijzigen van [d-straat] 65 te [K] naar het adres van het appartement.
Verhuisbedrijf [P] (hierna: [P] ) heeft op 25 juli 2005 aan belanghebbende kosten in rekening gebracht voor het overbrengen van goederen van [e-straat] 9 te [N] en [J] naar [Q] en van [Q] naar [e-straat] 9 te [N] .
Belanghebbende beschikte in ieder geval in de periode 25 augustus 2005 tot en met 4 oktober 2005 over een Nederlandse bankrekening met als correspondentieadres het adres van het appartement.
Bij brief van 31 augustus 2005 heeft [R] BV aan belanghebbende het volgende meegedeeld:
“Met referte aan het telefonisch onderhoud van 30 augustus jl. kunnen wij u meedelen dat uitwonende studerende kinderen tot 27 jaar standaard zijn meeverzekerd onder uw inboedel- en aansprakelijkheidsverzekering voor particulieren bij [S] . (…)”
Op 28 september 2005 zijn door [P] aan belanghebbende kosten in rekening gebracht voor het overbrengen van meubilair van het appartement naar de loods van [P] . Voorts zijn opslagkosten in rekening gebracht.
[P] heeft belanghebbende op 21 december 2005 gefactureerd voor verhuizingen van [e-straat] 9 te [N] en [T] naar [K] , alsmede inzake het transport van diverse schilderijen van het appartement naar [K] .
Belanghebbende had in 2005 een ziektekostenverzekering in Nederland. Het betrof een zogenoemde buitenlandpolis die een werelddekking geeft. Het woonadres van [M] diende als correspondentieadres.
In een “Memorandum on Examination” van [L] BV per 31 december 2005, opgemaakt door [U] RA van [V] , is vermeld dat de management fee van belanghebbende € 300.000 bedraagt en de (reis)kostenvergoeding € 200.000.
Belanghebbende heeft het appartement op 4 april 2006 verkocht.
In een verslag van 15 juni 2006 van [W] inzake een kredietaanvraag van belanghebbende staat het volgende vermeld:
“Om ook dichter bij [J] een woonhuis te hebben heeft [Hof: belanghebbende] een pand in [N] gekocht. Het landgoed in [K] blijkt toch een redelijke afstand vanaf [J] . (…). Inmiddels heeft [I] besloten haar kantoor in het [Y] aan te houden en zelf uit te breiden naar 3 etages. In het verleden was sprake van een eventuele verplaatsing naar een locatie buiten [J] , maar hier is men definitief van afgestapt. Dat is ook de reden waarom de heer [X] een nieuw appartement met garage in het [Y] wenst aan te kopen voor eigen gebruik. (Hij heeft reeds eerder een appartement gehad in het [Y] , maar verkocht vooruitlopend op de mogelijke verhuizing.) (…). Woning is alleen bestemd voor eigen gebruik. (…). [Hof: belanghebbende] is sinds een jaar of zes fiscaal resident in de U.K., waar hij ook een appartement bezit.”
Uit een overzicht dat door de Inspecteur is aangetroffen in de administratie van [AA] BV blijkt dat werknemer [BB] in het jaar 2006 een beloning van € 20.833 per maand heeft ontvangen.
Belanghebbende heeft op 9 januari 2007 een woning gekocht, gelegen aan de [f-straat] 9 te [N] . Een architect heeft hierover verklaard:
“Dit pand is ook een woonhuis, terwijl [Hof: belanghebbende en [M] ] al een woonhuis in [K] hadden. [Hof: [M] ] zei hierover: “je vindt het misschien wel gek dat we nog een woonhuis kopen, maar we zitten hier dichter bij [J] , [K] is dan te ver weg.”
Belanghebbende heeft op 11 juni 2007 een aangifte IB/PVV 2005 voor buitenlandse belastingplichtigen (hierna: de aangifte) ingediend. In de aangifte heeft belanghebbende bij vraag 1c vermeld dat hij niet in Nederland verplicht verzekerd was voor de volksverzekeringen en dat hij geen inkomsten uit Nederland of bezittingen in Nederland had. Voorts is in de aangifte bij de vragen 32, 33 en 34 vermeld dat de gemiddelde waarde van de overige onroerende zaken € 6.005.736 bedraagt en de gemiddelde waarde van de schulden € 6.015.000.
Met dagtekening 23 augustus 2007 is een aanslag IB/PVV 2005 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil.
Begin 2010 is voor [CC] BV het faillissement aangevraagd en is voorts voor [DD] NV, [L] BV en [O] BV surseance van betaling aangevraagd. Deze vennootschappen maakten deel uit van [I] . Belanghebbende heeft in de Nederlandse vennootschappen van [I] een indirect aanmerkelijk belang.
De Inspecteur heeft bij brief van 29 juni 2010 aangekondigd dat bij [EE] BV een onderzoek zou worden ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting vanaf het jaar 2006 tot en met het eerste kwartaal over 2010. [EE] BV maakte deel uit van [I] .
De Inspecteur heeft bij brief van 6 december 2010 aangekondigd dat een onderzoek vennootschapsbelasting bij [DD] NV, [L] BV en [O] BV zou worden ingesteld.
De Inspecteur heeft bij brief van 23 november 2011 aangekondigd dat een onderzoek IB/PVV vanaf het jaar 2004 bij belanghebbende zal worden ingesteld. In dit kader is aan belanghebbende gevraagd een aantal inlichtingen ter zake van zijn inkomsten te verstrekken, waaronder gegevens over het gebruikelijke loon. In de brief van de Inspecteur van 30 november 2011 heeft de Inspecteur verwezen naar belanghebbendes bemoeienis met de Nederlandse vennootschappen, de werkzaamheden die hij daarvoor verricht, de woningen in Nederland en heeft hij aangegeven dat hij aanwijzingen heeft dat belanghebbende daar ook heeft gewoond. De Inspecteur heeft in de brief van 13 december 2011 aangegeven dat er aanwijzingen zijn dat belanghebbende binnenlands belastingplichtig is, dat hij binnenkort een aanslag IB/PVV 2005 zal opleggen en dat hij zich zal kunnen beroepen op de omkering en verzwaring van de bewijslast.
Belanghebbende heeft per e-mails van 24 november 2011, 11 december 2011 en 17 december 2011 aan de Inspecteur geschreven dat hij niet gehouden is de gestelde vragen te beantwoorden en de gevraagde informatie te verstrekken, omdat hij in die jaren inwoner was van het VK en dat door de werking van het Belastingverdrag Nederland-Verenigd Koninkrijk (hierna: het Verdrag) geen heffingsbevoegdheid toekomt aan Nederland.
De Inspecteur heeft, na aankondiging bij brief van 21 december 2011, met dagtekening 31 december 2011, de navorderingsaanslag opgelegd. Hierbij heeft de Inspecteur een bedrag van € 250.000 in aanmerking genomen als fictief loon in de zin van artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964 en € 51.000 in verband met de terbeschikkingstelling van het appartement aan [L] BV.
Bij e-mail van 21 december 2011 heeft de Inspecteur een scan van het aanslagbiljet gezonden aan belanghebbende ( [X] @ [....] .com) en aan de toenmalige gemachtigde van belanghebbende, [FF] ( [FF] @ [....] .nl). Bij e-mail van 22 december 2011 is deze scan gezonden aan belanghebbende ( [X] @ [....] .com). Een medewerker van het kantoor van de toenmalige gemachtigde heeft op 28 juli 2016 aan de Inspecteur geschreven: “Uw brief van vanochtend heeft tot resultaat dat wij u bij dezen kunnen doorsturen uw eigen e-mail van 21 december 2011 (…) met 4 bijlagen, alle gedateerd op 21 december 2011. Dat is dus de datum dat de bewuste brieven zijn ontvangen.”
Bij brief van 2 januari 2012 aan de Inspecteur, door hem ontvangen op 3 januari 2012, heeft [FF] onder verwijzing naar een brief van de Inspecteur van 21 december 2011 met het kenmerk [000.00.000] namens belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag.
[DD] NV, [L] BV en [O] BV zijn in november 2012 in staat van faillissement verklaard.
Belanghebbende heeft op 20 augustus 2004 een overeenkomst met de te [G] gevestigde [GG] gesloten waarin is overeengekomen dat belanghebbende voor zijn werkzaamheden een jaarlijkse beloning van £ 48.000 ontvangt. Verder heeft belanghebbende ingaande 1 september 2004 een overeenkomst met de te Gibraltar gevestigde Group [GG] gesloten waarin is overeengekomen dat belanghebbende voor zijn werkzaamheden buiten het VK een jaarlijkse beloning van € 480.000 ontvangt. Ook heeft belanghebbende op 21 januari 2005 een overeenkomst met de te Gibraltar gevestigde [HH] gesloten waarin is overeengekomen dat belanghebbende voor zijn werkzaamheden een jaarlijkse beloning van € 12.000 ontvangt.
Belanghebbende was in 2005 directeur van een aantal vennootschappen die deel uitmaakten van [I] , waaronder [II] Ltd, [JJ] Ltd, [KK] Ltd en [LL] Ltd.
Belanghebbende heeft in 2004 een nummer van de National Insurance in het VK gekregen.
Belanghebbende heeft zich in 2004 en 2005 in het VK laten registreren om te kunnen deelnemen aan verkiezingen.
Belanghebbende beschikte in 2005 over een bankrekening bij de [MM] te [G] (VK) en over een bankrekening bij [NN] te [G] .
Aan belanghebbende is door energiebedrijf [OO] over het jaar 2005 ruim £ 300 gefactureerd voor de levering van elektriciteit ten behoeve van het appartement te [G] .
Tot de gedingstukken behoren aan [M] in 2005 gerichte facturen betreffende de schoonmaak van het appartement te [G] , gemiddeld één keer per maand.
Tot de gedingstukken behoren facturen van de vaste telefoonlijn van het appartement te [G] . In totaal is in 2005 161 keer gebeld.
Belanghebbende had in 2005 een TV-licentie voor zijn appartement te [G] .
Belanghebbende beschikte in 2005 over een BMW 525 met een Engels kenteken. Op 29 juni 2005 heeft belanghebbende in verband met een defect de Engelse ANWB ingeschakeld.
Belanghebbende heeft bonnetjes overgelegd van aankopen te [G] in 2005 op 8 en 9 januari, 13 april, 20 mei, 21 en 29 juni en 4, 5, 7 en 25 november.
Belanghebbende heeft over de belastingjaren 2004/2005 en 2005/2006 aangifte inkomstenbelasting in het VK gedaan. In deze aangiften zijn de volgende inkomsten vermeld:
2004/2005 2005/2006
[GG] (UK) £ 48.000 £ 24.000
Group [I] Ltd. (Gibraltar) £ 268.838 £ 171.995
In totaal £ 316.838 £ 195.995
Te betalen belasting £ 1.805 -/- £ 1.328
In deze aangiften is aangegeven dat er sprake is van ‘Not domiciled in the UK’ en ‘Non-residence and non-domicile’.
De Engelse belastingdienst heeft bij brief van 24 augustus 2011 aan de Inspecteur geschreven, voor zover van belang:
“We are conducting an investigation into the tax affairs of [Hof: belanghebbende]. (…). … but he appears to have spent substantial periods outside the UK during the period we are investigating, which runs from 6th April 2005 to 5th April 2008. However he is regarded as resident and ordinarily resident in the UK for taxation purposes. (…). Our investigator is aware that remuneration arising to [Hof: belanghebbende] from work undertaken outside the UK in the years ended 5th April 2004 to 2009 totals £ 1,142,244, but it is not clear how much of this would be assessable to taxation in the UK, in the Netherlands, or in Gibraltar.”
Belanghebbende heeft blijkens een gespreksverslag op 1 september 2011 tegen de Engelse belastingdienst gezegd:
“22. (…). [Hof: belanghebbende] replied that his only expenses in the UK are business expenses and hospitality. He only travels to the UK to work and not to live. (...). [Hof: belanghebbende] said he uses his UK property about 4 times a year.”
Belanghebbende is op 28 november 2012 in het VK persoonlijk failliet verklaard.
Bij brief van 3 mei 2013 heeft de Engelse belastingdienst aan de Inspecteur geschreven:
“My understanding is that [Hof: belanghebbende] has had a presence in the UK since 1999. [Hof: belanghebbende] however stated that his travel to the UK was to work, not to live. During the course of the enquiry [Hof: belanghebbende] advised that he also had residence in both Belgium and the Netherlands. (...). [Hof: belanghebbende] however did not provide any of the information requested. (…). Enquiries relating to [Hof: belanghebbendes] employment arrangements, during the UK tax years ended 5 april 2005, 2006 … Yes, that amounts of foreign earnings deemed to be non taxable in het UK were brought back into UK tax charge.”
De Engelse belastingdienst heeft de (buitenlandse) inkomsten die belanghebbende van [I] heeft ontvangen belast. Het betreft bedragen van respectievelijk £ 316.838 (2004/2005) en £ 195.995 (2005/2006).
Van belanghebbende zijn bij de Inspecteur de volgende vluchten in 2005 bekend:
25 mei vertrek [VV] – 27 mei aankomst [VV]
25 en 26 juli [VV] – Perigieux – [VV]
24 oktober Amsterdam – Madrid – Amsterdam
29 november vertrek en aankomst Amsterdam
30 november vertrek Amsterdam – 2 december aankomst Lelystad
10 december Londen – Amsterdam
19 december Lelystad – Salzburg – Lelystad
21 en 22 december Lelystad – Malaga – Lelystad
Belanghebbende heeft het volgende overzicht van zijn vluchten in 2005 gegeven, waarbij ter zitting van het Hof van 25 mei 2016 is aangegeven dat Antigua alleen via Londen kan worden bereikt:
6 januari Gibraltar – Londen
28 februari Amsterdam – Londen
11 maart Antigua – Londen
10 april Amsterdam – Londen
14 april Antigua – Londen
11 mei Zürich – Londen
22 mei Antigua – Londen
2 juni Amsterdam – Londen
20 juni Amsterdam – Londen
4 juli Amsterdam – Londen
9 juli Antigua – Londen
16 september Malaga – Londen
20 september Antigua – Londen
15 oktober Amsterdam – Londen
3 november Amsterdam – Londen
18 november Amsterdam – Londen
21 november Amsterdam – Londen
24 november Amsterdam – Londen
5 december Amsterdam – Londen
9 december Antigua – Londen
14 december Amsterdam – Londen
Belanghebbende heeft vergeefs bezwaar en beroep aangetekend tegen de navorderingsaanslag en de heffingsrentebeschikking. Wel heeft de Rechtbank een vergoeding van € 500 wegens immateriële schade toegekend.
[PP] , die in de jaren 2000 tot 2007 met belanghebbende heeft samengewerkt, heeft op 18 oktober 2015 verklaard:
“[Hof: Belanghebbende] vestigde zich toen in [G] , waar hij vanaf 2000 ook woonde. (…). Alle vergaderingen (Board Meetings) rond MM, waar ik ook steeds aanwezig was, vonden iedere 4 tot 6 weken plaats in Londen … dan wel in het huis van [Hof: belanghebbende] aan de [g-street] in [G] . (…). [Hof: belanghebbende] woonde in bovengenoemde periode, dat wil zeggen vanaf 2000 tot 2007, in [G] , een feit wat ik desgewenst onder ede zou willen bevestigen.”
[QQ] heeft op 17 oktober 2015 het volgende verklaard:
“Ik in de periode van het jaar 2000 t/m 2005 actief betrokken ben geweest bij de ontwikkeling van een aantal [I] projecten in Spanje onder leiding van [Hof: belanghebbende]. In die periode hebben wij uiteraard veelvuldig contact met elkaar gehad. Dit contact vond regelmatig in Spanje zelf plaats maar ook, vanwege zijn drukke reisprogramma als gevolg van groeiende wereldwijde ambities, veelvuldig in London bij professionele adviseurs … dan wel bij hem thuis … Ik bereid ben zonodig deze verklaring onder ede te bekrachtigen.”
[RR] , die sinds 2001 als secretaresse voor belanghebbende heeft gewerkt, heeft op 17 oktober 2015 verklaard:
“This meant he was travelling 90% of his time and it also meant that he had no rest. In fact, one could consider [Hof: belanghebbende] to be “a workaholic”. Another reason that [Hof: belanghebbende] travelled quite often and spent little time at home in [G] was the fact that his kids were scattered in different places. (…). Because of his many travels – every single week – I started maintaining a travel calendar in order to keep track of his whereabouts around the world as it was almost impossible to remember it due to his constant flights. Although he travelled everywhere, his trips were always short (he never stayed in one place for long) and would make a point of returning home in [G] . One of the advantages that he has living in [G] is that there are 5 different airports that he can fly to.”
[M] heeft op 18 oktober 2015 verklaard:
“Alhoewel ik zelf vanaf 2000 over een eigen huis in Nederland heb beschikt en tot enige jaren geleden ook steeds fiscaal aangifte heb gedaan in Nederland heb ik gedurende vele jaren in de maalstroom van [I] … gezeten en was ik al blij als ik meer dan twee nachten op dezelfde plek kon overnachten. Gedurende vele jaren heb ik het bijzonder intensieve reisschema van [Hof: belanghebbende] gevolgd en was ik steeds bijzonder verheugd als we konden ‘uitblazen’ in [G] waar [Hof: belanghebbende] woonde. (…). [Hof: belanghebbende] verbleef ook incidenteel bij mij thuis in [N] wanneer hij in Nederland was en eens niet van 12 uur ’s nachts tot zes uur ’s ochtends kort zijn werk onderbrak in een van de appartementen die [I] aan de directie ter beschikking stelde. Maar echt ‘thuis’ voor ons samen was het appartement in … [G] . (…). Aangezien [Hof: belanghebbende] hier ook vaak zakelijk bezoek kreeg heb ik voorgesteld om het appartement naast ons te huren om privé en zakelijk wat meer te kunnen scheiden en aldus geschiedde. Kortom, naar mijn oordeel woont [Hof: belanghebbende] sinds 1999 in [G] en heeft vanuit daar zijn leven geleid. Ik ben bereid dit desgevraagd onder ede te bevestigen.”
Bij brief van 26 oktober 2015 heeft de Inspecteur aan het Openbaar Ministerie geschreven:
“Door de FIOD-Zwolle wordt een opsporingsonderzoek ingesteld waarbij [Hof: belanghebbende] als verdachte wordt aangemerkt. Op grond van artikel 55 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) verzoek ik u om toestemming tot fiscaal gebruik van stukken die betrekking hebben op het jaar 2005. Wij doen dit verzoek ten behoeve van de belastingheffing over 2005 van [Hof: belanghebbende].”
Bij brief van 25 januari 2016 aan de Inspecteur heeft [SS] , werkzaam bij de FIOD Zwolle als projectleider onderzoek [TT] , het volgende geschreven, voor zover van belang:
“[Hof: belanghebbende] wordt verdacht van overtreding van de artikelen 225 (valsheid in geschrift), 336 (openbaar maken van onjuiste jaarrekeningen) en 343 (faillissementsfraude) van het Wetboek van Strafrecht en van overtreding van artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Dit laatste betreft het opzettelijk onjuist doen van de aangifte inkomstenbelasting … over het jaar 2007. De totale onderzoeksperiode loopt vanaf 1 januari 2005.
In het kader van het (totale) strafrechtelijk onderzoek zijn op diverse adressen administraties en andere bescheiden in beslag genomen. Bij het onderzoeken van deze in beslag genomen zaken wordt (administratieve) bijstand verleend aan de FIOD door de medewerkers van de Belastingdienst, de heren [D] en [E] .
Bij het onderzoek in deze inbeslaggenomen zaken heeft een opsporingsambtenaar een aantal telefoonnota’s over het jaar in relatie tot [Hof: belanghebbende] aangetroffen. Omdat bij het onderzoeksteam bekend was dat [D] en [E] bezig waren met een fiscaal (woonplaats)onderzoek tegen [Hof: belanghebbende] over het jaar 2005, zijn de betreffende telefoonnota’s aan hen ter inzage verstrekt. [D] en [E] hebben de gegevens van deze telefoonnota’s vervolgens verwerkt in een overzicht.
[D] en [E] hebben, na de daartoe op 27 oktober 2015 verkregen toestemming van de officier van justitie … het betreffende overzicht c.q. de gegevens van de inbeslaggenomen telefoonnota’s gebruikt in de fiscale procedure met de betrekking tot de navorderingsaanslag inkomstenbelasting 2005 van [Hof: belanghebbende].
Gezien de brief van mr. [A] merk ik uitdrukkelijk op dat:
- het betreffende overzicht niet is opgemaakt door opsporingsambtenaren (van de FIOD), maar door ambtenaren van de Belastingdienst.
- de gegevens, i.c. de betreffende telefoonnota’s, niet op verzoek van de Belastingdienst door de opsporingsambtenaren zijn verkregen. Zoals hiervoor vermeld zijn deze telefoonnota’s in beslag genomen in het (totale) strafrechtelijk onderzoek tegen [Hof: belanghebbende], dat loopt vanaf 1 januari 2005, en nadien verstrekt aan [D] en [E] .”
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
Tussen partijen is in geschil of:
1. de navorderingsaanslag tijdig is vastgesteld;
2. de bewijslast dient te worden omgekeerd en verzwaard omdat de vereiste aangifte niet is gedaan;
3. de Inspecteur rechtmatig gebruik maakt van de door de FIOD in beslaggenomen stukken;
4. het strafdossier en de stukken die zien op de afstemming tussen het Openbaar Ministerie en de Belastingdienst dienen te worden aangemerkt als op de zaak betrekking hebbende stukken als bedoeld in artikel 8:42, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb);
5. het verdedigingsbeginsel, het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie en de unierechtelijke rechtsbeginselen zijn geschonden;
6. belanghebbende binnenlands belastingplichtig is;
7. belanghebbende op grond van de nationale wetgeving van het VK aldaar inwoner is;
8. belanghebbende voor de toepassing van het Verdrag inwoner van Nederland is en
9. de navorderingsaanslag tot een juist bedrag is vastgesteld.
Tussen partijen is niet in geschil dat er sprake is van een nieuw feit.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in de processen-verbaal van de zittingen.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraken op bezwaar, de navorderingsaanslag en de heffingsrentebeschikking.
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraken op bezwaar, vermindering van de navorderingsaanslag tot een navorderingsaanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 296.000 en dienovereenkomstige vermindering van de heffingsrentebeschikking.