Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 30-05-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:4582, 16/00519
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 30-05-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:4582, 16/00519
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 30 mei 2017
- Datum publicatie
- 9 juni 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2017:4582
- Zaaknummer
- 16/00519
Inhoudsindicatie
Erfbelasting. Verkrijging door kind die met erflater gezamenlijke huishouding heeft gevoerd. Toepassing partnervrijstelling?
Uitspraak
Locatie Arnhem
nummer 16/00519
uitspraakdatum: 30 mei 2017
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 29 maart 2016, nummer AWB 15/4806, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Zwolle (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
De Inspecteur heeft op 24 februari 2015 aan belanghebbende een aanslag erfbelasting opgelegd naar een belaste verkrijging in het jaar 2014 van € 162.548 (hierna: de aanslag) en tegelijkertijd bij beschikking belastingrente in rekening gebracht van € 291.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift verenigde uitspraken op bezwaar de aanslag verminderd tot een naar een belaste verkrijging van € 158.408 en de beschikking belastingrente verminderd tot € 279.
Belanghebbende is tegen die uitspraken op bezwaar in beroep gekomen. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft het beroep bij uitspraak van 29 maart 2016 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2017 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord: belanghebbende en mr. [A] namens de Inspecteur.
De Inspecteur heeft een pleitnota overgelegd.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
[in] 2014 is de vader van belanghebbende, [B] (hierna: erflater), overleden. Erflater was ten tijde van zijn overlijden weduwnaar en ongehuwd. Erflater heeft bij testament over zijn nalatenschap beschikt. Daarbij zijn de tien kinderen, onder wie belanghebbende, aangewezen als erfgenaam, ieder voor een tiende deel. De woning van erflater is gelegateerd aan belanghebbende tegen inbreng van 60% van de waarde in het economische verkeer hiervan in de nalatenschap. De moeder van belanghebbende is [in] 2004 overleden.
Belanghebbende heeft samen met zijn ouders, en na het overlijden van zijn moeder samen met erflater, een gezamenlijke huishouding gevoerd. Hij stond niet ingeschreven als geregistreerd partner.
Belanghebbende heeft aan erflater intensieve zorg verleend. Belanghebbende heeft geen mantelzorgcompliment ontvangen. In 2012 is een PGB toegekend aan erflater voor een Zorgzwaartepakket VV04. Volgens het CIZ-besluit van 11 oktober 2012 houdt VV04 het volgende in: “Het zorgzwaartepakket VV04 bevat verblijf, begeleiding inclusief dagbesteding, persoonlijke verzorging, verpleging en behandeling. U krijgt deze zorg omdat u behalve uw verzorgingsbehoefte vanwege uw leeftijd ook beperkingen heeft vanwege ernstige zintuiglijke beperkingen. Daarom heeft u een beschutte woonomgeving met intensieve begeleiding en uitgebreide verzorging nodig. Er moet voortdurend iemand in uw buurt zijn die u kan helpen als dat nodig is. Die hulp kan in uw eigen woonomgeving niet (meer) geboden worden op de momenten dat u die nodig heeft. Daarom krijgt u een indicatie voor “Verblijf”. In dit indicatiebesluit staat welke zorg het CIZ voor u nodig acht. Het zorgkantoor beslist of deze zorg daadwerkelijk ingezet kan worden op kosten van de AWBZ.”
De aangifte erfbelasting is op 29 oktober 2014 gedaan. Daarbij is voor belanghebbende een beroep gedaan op de partnervrijstelling. De Inspecteur heeft de partnervrijstelling niet verleend en heeft de aanslag als volgt vastgesteld:
Totale verkrijging € 182.416
Vrijstelling € 19.868
Belaste verkrijging € 162.548
Erfbelasting € 20.787
Bij de uitspraken op bezwaar is rekening gehouden met een lagere WOZ-waarde van de woning van € 416.000, waarna de belaste verkrijging (€ 178.276 -/- € 19.868 =) € 158.408 bedraagt en de verschuldigde erfbelasting is verminderd tot € 19.959 met dienovereenkomstige vermindering van de beschikking belastingrente. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of belanghebbende recht heeft op de partnervrijstelling als bedoeld in artikel 1a in verbinding met artikel 32, lid 1, ten vierde, letter a, van de Successiewet 1956 (hierna: SW). Voorts is in geschil of de Inspecteur de beschikking belastingrente op een lager bedrag had moeten vaststellen.
Voor hetgeen partijen ter ondersteuning van hun standpunt hebben aangevoerd, verwijst het Hof naar de gedingstukken en het proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraken op bezwaar en tot vermindering van de aanslag tot nihil, uitgaande van een belaste verkrijging van nihil.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.