Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 30-05-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:4584, 16/00730
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 30-05-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:4584, 16/00730
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 30 mei 2017
- Datum publicatie
- 9 juni 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2017:4584
- Zaaknummer
- 16/00730
Inhoudsindicatie
Wet Woz. Ontvankelijkheid hoger beroep? Procesbelang? Uitbetaling proceskostenvergoeding.
Uitspraak
Belastingkamer
locatie Arnhem
nummer 16/00730
uitspraakdatum: 30 mei 2017
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] BV te [Z] (hierna: belanghebbende).
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 17 mei 2016, nummer Awb 15/1911, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de Regionale Belastingsamenwerking DOWR te Deventer (hierna: de heffingsambtenaar)
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 19 te [Z] , per waardepeildatum 1 januari 2014 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2015 vastgesteld op € 5.285.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag onroerendezaakbelasting 2015 (OZB) voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte vastgesteld.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken van 23 juli 2015 de vastgestelde waarde van de onroerende zaak verminderd tot € 4.872.000 en de aanslag OZB dienovereenkomstig verminderd. De heffingsambtenaar heeft belanghebbende hierbij € 764,25 vergoed voor de door haar gemaakte kosten.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 17 mei 2016 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend, de heffingsambtenaar een conclusie van dupliek.
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2017 te Arnhem. Daarbij is verschenen en gehoord [A] als de gemachtigde van belanghebbende, tot bijstand vergezeld door [B] . Namens de heffingsambtenaar is verschenen [C] .
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende verdedigde in beroep voor de Rechtbank een waarde van de onroerende zaak van € 4.375.000.
Bij haar hogerberoepschrift heeft belanghebbende een herziene taxatiekaart overgelegd op grond waarvan zij in hoger beroep een waarde verdedigt van € 4.436.000. Zij stelt dat de heffingsambtenaar is uitgegaan van een onjuiste huurwaarde van het pand, een onjuist leegstandsrisico en een onjuist opslagrisico.
Nadat de heffingsambtenaar het hogerberoepschrift had ontvangen is hij in overleg getreden met de gemachtigde van belanghebbende waarbij door de heffingsambtenaar is aangegeven dat de door belanghebbende in hoger beroep verdedigde waarde kan worden gevolgd. Voorts is daarbij aangeboden de kosten voor beroep en hoger beroep (proceskosten en de betaalde griffierechten) te vergoeden tot een totaalbedrag van € 2.549,50. Daarbij is voor de kosten van rechtsbijstand uitgegaan van een gemiddeld gewicht van de zaak (factor 1). In de desbetreffende e-mail vermeldt de heffingsambtenaar:
“Ik hoor graag van u of u kunt instemmen met mijn berekening. Vervolgens verzoek ik u om het hoger beroepschrift bij het Gerechtshof in te trekken”.
De gemachtigde van belanghebbende heeft als volgt gereageerd op die e-mail:
“Ik ben akkoord. Ik zal het beroep zo intrekken zodra u een akkoord geeft op deze mail.
Graag het bedrag overmaken op reknr: (…) tnv [Hof: de gemachtigde] o.v.v. BK/AR-ARN 16/00730 inzake [belanghebbende]”.
Nadat de heffingsambtenaar de gemachtigde liet weten dat de kostenvergoeding conform de gebruikelijke werkwijze van de Regionale Belastingsamenwerking DOWR zal worden overgemaakt op een rekening van belanghebbende, heeft de gemachtigde aan de heffingsambtenaar laten weten dat in dat geval geen overeenstemming bestaat. De gemachtigde heeft aangeboden niettemin betaling op een andere dan door hem aangegeven rekening te accepteren en het hoger beroep te zullen intrekken indien de heffingsambtenaar alsnog ermee akkoord gaat dat bij de berekening van de proceskostenvergoeding wordt uitgegaan van ‘zwaar’ bij het gewicht van de zaak. Door de werkwijze van de heffingsambtenaar neemt het aantal te verrichten werkzaamheden toe, hetgeen naar de mening van de gemachtigde leidt tot toename van het gewicht van de zaak. De heffingsambtenaar heeft hiermee niet ingestemd.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
Partijen houdt in hoger beroep verdeeld of belanghebbende ontvankelijk is in haar hoger beroep en of de weigering van de heffingsambtenaar de afgesproken vergoeding van de proceskosten en het griffierecht rechtstreeks over te maken op een rekening van de gemachtigde van belanghebbende van invloed is op het gewicht van de zaak.
Belanghebbende beantwoordt die vragen bevestigend. De gemachtigde stelt, onder meer wijzend op artikel 4:89 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), dat het aan belanghebbende is de rekening aan te wijzen waarop de betaling moet plaatsvinden. In het machtigingsformulier dat zijn klant heeft ondertekend is opgenomen dat vergoedingen zoals hier aan de orde – kort weergegeven – rechtstreeks op de rekening van de gemachtigde kunnen worden betaald. Hij komt, als zogenoemd no cure no pay-bureau, dit met zijn klanten overeen om geen risico te lopen wat betreft de betaling voor zijn werkzaamheden. Door de werkwijze van de heffingsambtenaar neemt de bewerkelijkheid van de zaak toe en daarmee het daaraan toe te kennen gewicht.
De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat overeenstemming is bereikt over de waarde van de onroerende zaak en de hoogte van de proceskostenvergoeding. Hij wijst op de beleidsregel omtrent de uitbetaling die is gebaseerd op de Memorie van Toelichting op artikel 4:89 Awb waarin is opgenomen: “Betaling dient te geschieden op een daartoe bestemde rekening ten name van de schuldeiser” (MvT, Kamerstukken II 2003/04, 29702, nr. 3, p. 37). De wijze van uitbetaling van de vergoeding kan in dit geding niet aan de orde komen.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbende concludeert, naar het Hof begrijpt, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraken van de heffingsambtenaar, tot gegrondverklaring van het beroep, tot vermindering van de vastgestelde waarde en van de aanslag OZB, en tot vaststelling van een hogere proceskostenvergoeding in verband met het gewicht van de zaak.
De heffingsambtenaar concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep nu belanghebbende, gelet op de overeenstemming over de WOZ-waarde en de proceskostenvergoeding, geen belang meer heeft bij een uitspraak.