Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 13-06-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:4931, 16/00739 t/m 1600741
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 13-06-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:4931, 16/00739 t/m 1600741
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 13 juni 2017
- Datum publicatie
- 23 juni 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2017:4931
- Zaaknummer
- 16/00739 t/m 1600741
Inhoudsindicatie
Havengeld en belasting op roerende woon- en bedrijfsruimten. Woonboot.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummers 16/00739 tot en met 16/00741
uitspraakdatum: 13 juni 2017
Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 1 juni 2016, nummers Awb 16/49 tot en met 16/51, in het geding tussen belanghebbende en
de ambtenaar belast met de heffing van de gemeentelijke belastingen van de Regionale Belastingsamenwerking Deventer, Olst-Wijhe en Raalte (hierna: de heffingsambtenaar)
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft de volgende aanslagen opgelegd:
1) een aanslag havengelden voor de periode 1 juni 2013 tot 1 januari 2014;
2) een aanslag rioolheffing voor de periode 1 november 2013 tot 1 januari 2014;
3) een aanslag afvalstoffenheffing voor het jaar 2014;
4) een aanslag havengelden voor het jaar 2015;
5) een aanslag belastingen op roerende woon- en bedrijfsruimten voor het jaar 2015.
De bezwaren gericht tegen de hiervoor onder 1), 4) en 5) genoemde aanslagen heeft de heffingsambtenaar bij uitspraken op bezwaar ongegrond verklaard. De bezwaren gericht tegen de hiervoor onder 2) en 3) genoemde beschikkingen zijn gegrond verklaard, waarbij de bedoelde beschikkingen zijn vernietigd. Door de heffingsambtenaar is voor de gegronde bezwaren een proceskostenvergoeding toegekend van in totaal € 244,- waarbij is uitgegaan van samenhangende zaken.
Belanghebbende is tegen de onder 1.2 genoemde uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 1 juni 2016 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2017 te Arnhem. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
De onder 1.1 genoemde beschikkingen hebben betrekking op een woonboot gelegen aan de [a-straat] 79 te [Z] (hierna ook: de woonboot). De waarde van de woonboot is voor het jaar 2015 vastgesteld op € 55.000,-.
Op de woonboot is in het verleden sprake geweest van hennep gerelateerde activiteiten. De woonboot is in het verleden in bezit geweest van de vader van belanghebbende ( [A] ) en daarna van haar broer ( [B] ).
Aan belanghebbende is door het College van B&W een ontheffing voor het innemen van een ligplaats met de woonboot geweigerd, laatstelijk bij besluit van 1 augustus 2016, nadat een eerder besluit met dezelfde strekking was vernietigd door een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 februari 2016. In het besluit van 1 augustus 2016 staat onder meer het volgende.
“(…)
Inleiding
Het woonschip gelegen aan de [a-straat] 79 is verkocht door de heer [B] . Aan de heer [B] is nooit een ontheffing verleend voor het innemen van een ligplaats. De bedoelde ontheffing is verleend aan de heer [A] .
Aangezien er bij herhaling hennep gerelateerde activiteiten zijn geconstateerd op het woonschip hebben wij de heer [A] medegedeeld dat wij de hem verleende ontheffing voor het innemen van de ligplaats zullen intrekken. Wij achten de hennep gerelateerde activiteiten in strijd met de openbare orde en veiligheid.
De overdracht van [A] aan [B] heeft tot gevolg dat de verleende ontheffing is komen te vervallen omdat er sprake is van een persoonsgebonden karakter van de ontheffing. Verwezen wordt naar artikel 1:5 van de APV: “De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald of de aard van de vergunning zich daartegen verzet”.
Openbare orde
Een ontheffing om ligplaats in te nemen wordt in het algemeen verleend aan de opvolgende eigenaar van het woonschip, derhalve indien zich voortgezet gebruik voordoet. Nu deze situatie zich hier niet voordoet, daar de ontheffing aan [A] en niet aan [B] was verleend, maakt mevrouw [X] geen aanspraak kan maken op toepassing van dit uitgangspunt.
Gezien de vraag naar ligplaatsen had de vrijgekomen ligplaats door middel van een openbare
aanbieding en inschrijving opnieuw uitgegeven kunnen worden. Door de kennelijke verkoop door [B] aan [X] wordt getracht te voorkomen dat andere voor deze ligplaats in aanmerking kunnen komen. Wij zijn van mening dat dit een handeling is die in strijd is met de openbare orde.
Hierbij wordt tevens in de overwegingen meegenomen dat het woonschip is verkocht voor een bedrag van € 15.000. De werkelijke waarde van het woonschip en het voortgezet gebruik van de walkant bedraagt circa € 90.000. Het verschil tussen de verkoopprijs en de getaxeerde waarde achten wij dermate groot dat wij ernstige twijfel hebben aan de realiteit van de koopovereenkomst.
Gezien de aangetroffen hennep gerelateerde activiteiten en de samenhang hierin met directe familie van mevrouw [X] maakt dat wij menen dat er strijd is met de openbare orde. Vaststaat in ieder geval dat er een direct verband was tussen de hennep gerelateerde activiteiten in het woonschip en familie van mevrouw [X] . In dit licht bezien zijn de veroordelingen van de heer [A] en de familieleden van mevrouw [X] niet onbelangrijk.
Dit klemt te meer nu wij verschillende malen hebben verzocht om nadere informatie over de aankoop, het daarbij behorende bedrag van € 15.000. Deze vraag is nimmer beantwoord. Voor zover de taxatie van [C] makelaardij hierover uitsluitsel kan geven, merken wij op dat deze taxatie de waarde van de walkant niet mee laat wegen. In die zin passeren wij dan ook deze taxatie waar het gaat om de reële waarde van het woonschip met ligplaats. Niet duidelijk is op welke wijze de daadwerkelijke gerealiseerde verkoopprijs tot stand is gekomen. Er is geen inzicht verschaft over de constatering dat de prijs te laag is te noemen gezien de taxatie.
Ook het gegeven dat bij de gesprekken tussen partijen, [X] en [A] over de boot de hennepperikelen en de problemen met schuldeisers van de heer [A] bekend waren maakt dat de overeenkomst naar onze mening geen realiteitswaarde heeft.
Onjuiste informatie
Wij menen dan ook dat er geen juiste en/of onvolledige gegevens zijn overgelegd. Mede op basis hiervan weigeren wij de ontheffing.
Opgemerkt zij verder dat indien en voor zover er een ontheffing voor het innemen van een ligplaats was verleend, deze met de huidige kennis onderwerp zou zijn geworden van een procedure tot intrekking van de ontheffing. Gezien onze brief van 16 juli 2013 waarin wij gevraagd hebben om nadere informatie hadden wij de aanvraag eigenlijk buiten behandeling moeten laten.
Onvoldoende staat van onderhoud
Het woonschip gelegen aan de [a-straat] 79 is sinds 24 juli 2014 onbewoond. De laatste
bewoner was de heer [A] .
Als gevolg van de hennep gerelateerde activiteiten in het woonschip, de wijze van bewoning en de leegstand verkeert het woonschip in een onvoldoende staat van onderhoud. Het woonschip dient geheel gerenoveerd te worden. Wij baseren ons hierbij op de taxaties van [D] makelaars en [C] makelaardij. Gezien de staat van het woonschip en de wijze van onderhoud van het woonschip achten wij het woonschip ook ontsierend. Dit levert dan ook op strijd op met het uiterlijk aanzien van de gemeente.
Strijd met het bestemmingsplan
Het woonschip heeft een lengte van 22 meter en een breedte van 6 meter. In artikel 12 van het
bestemmingsplan Bergweide, Kloosterlanden-Hanzepark, Veenoord is onder specifieke gebruiksregels bepaalt dat van woonschepen de lengte niet meer dan 20 m en de breedte niet meer dan 5 m mag bedragen. Er is derhalve strijd met het bestemmingsplan hetgeen een weigeringsgrond oplevert in het kader van artikel 5:25 van de APV.
Weigeringsgronden
Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de APV is het verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen. Ingevolge het tweede lid, onder a, kan het college binnen door het college aangewezen gebieden ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid tot maximaal het daarbij aangewezen aantal ligplaatsen voor woonschepen.
Ingevolge het derde lid kan het college de ontheffing voor het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats weigeren dan wel aan de ontheffing en/of in het aanwijzingsbesluit als bedoeld in het tweede lid, onder a, voorschriften verbinden en aanwijzingen geven:
a. in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;
b. ten aanzien van de exacte plaats, soort en afmetingen alsmede met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats. Ingevolge het vierde lid weigert het college de ontheffing ingeval het innemen van een ligplaats in strijd is met een geldend bestemmingsplan.
Conclusie
Het voorgaande leidt ertoe dat wij gezien de aantasting van de openbare orde, het overleggen van onjuiste informatie, het uiterlijk aanzien van de gemeente en de strijd met het bestemmingsplan tot de conclusie komen dat de ontheffing van de APV voor het innemen van een ligplaats niet verleend kan worden. Hetgeen door u in bezwaar en in beroep is aangevoerd maakt dit niet anders.
(…)”
In de artikelen 1 en 2 van de Verordening op de heffing en invordering van belastingen op roerende woon- en bedrijfsruimten 2015 (hierna: de Verordening RWB) is - voor zover hier van belang - het volgende opgenomen.
“Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
a ruimte: een roerende woon-of bedrijfsruimte, welke duurzaam aan een plaats gebonden is en dient tot permanente bewoning of permanent gebruik;
Artikel 2 Belastingplicht
1. Onder de naam ‘belastingen op roerende woon- en bedrijfsruimten’ worden ter zake van binnen de gemeente gelegen ruimten twee directe belastingen geheven:
(…)
b. een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar van een ruimte het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, verder te noemen eigenarenbelasting
(…)”
Ingevolge artikel 1 van de Verordeningen op de heffing en invordering van haven- en opslaggelden 2013 en 2015 (hierna: de Verordeningen havengelden) worden onder de naam haven- en opslaggelden rechten geheven ter zake van het gebruik of genot van gemeentelijk vaarwater, van gemeentelijke kaden en loswallen en van andere werken of terreinen door de gemeente ten behoeve van de scheepvaart gemaakt of ter beschikking gesteld. Ingevolge artikel 2 van de Verordening is de schipper, de reder, de eigenaar van het vaartuig, degene aan wie het schip in het gebruik is gegeven, of degene die als vertegenwoordiger voor één van dezen optreedt, belastingplichtig voor het havengeld. Deze artikelen zijn in de Verordening op de heffing en invordering van haven- en opslaggelden 2015 gelijkluidend. Beide verordeningen met betrekking tot het havengeld worden hierna aangeduid als de Verordeningen havengeld.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil zijn de aanslagen havengelden en de aanslag belastingen op roerende woon- en bedrijfsruimten. Ten aanzien van de aanslagen havengelden is meer specifiek in geschil of havengelden verschuldigd zijn nu feitelijk geen gebruik mag worden gemaakt van de woonboot. Ten aanzien van de aanslag belastingen op roerende woon- en bedrijfsruimte is de belastingplicht in geschil. Voorts is ten aanzien van de aanslagen rioolheffing en afvalstoffenheffing alleen de proceskostenvergoeding in de bezwaarfase in geschil. In geschil is of sprake is van samenhangende zaken.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Belanghebbende concludeert, naar het Hof begrijpt, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraken op bezwaar en de onder 1.1 genoemde beschikkingen, alsmede tot verhoging van de in de bezwaarfase toegekende proceskostenvergoeding.