Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 11-07-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:5859, 16/00817
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 11-07-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:5859, 16/00817
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 11 juli 2017
- Datum publicatie
- 6 oktober 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2017:5859
- Zaaknummer
- 16/00817
Inhoudsindicatie
Wet WOZ . Proceskosten. Wegingsfactor.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 16/00817
uitspraakdatum: 11 juli 2017
Uitspraak van de vierde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 2 juni 2016, nummer Awb 16/167, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van het Gemeentelijk Belastingkantoor Twente (hierna: de heffingsambtenaar)
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 19 te [Z] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2014 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2015 vastgesteld op € 181.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag onroerendezaakbelasting 2015 (OZB) voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte vastgesteld op € 319,10.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de bij beschikking vastgestelde waarde verminderd tot € 166.000, de aanslag OZB verminderd tot € 292,65 en een vergoeding van de proceskosten vastgesteld van € 324,20.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de heffingsambtenaar vernietigd voor zover deze zien op de proceskostenvergoeding, de proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase vastgesteld op € 497 en voor de beroepsfase op € 496 alsmede een vergoeding van het betaalde griffierecht gelast van € 46.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juni 2017. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking. De heffingsambtenaar heeft dit bezwaar gegrond verklaard en een proceskostenvergoeding toegekend, waarbij hij rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat sprake is van samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit).
Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar. Daarin heeft hij grieven aangedragen tegen zowel de WOZ-waarde als de proceskostenvergoeding.
De heffingsambtenaar heeft bij de Rechtbank aangegeven dat hij ten onrechte is uitgegaan van samenhangende zaken en dat hij instemt met een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase van € 497.
De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende tegen de WOZ-beschikking afgewezen en het beroep enkel gegrond verklaard vanwege de te lage proceskostenvergoeding die de heffingsambtenaar in de bezwaarfase aan belanghebbende heeft toegekend.
De Rechtbank heeft de vergoeding voor de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand op basis van het Besluit en de Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties, Raad voor de Rechtspraak (Stcrt. 2012, nr. 26039) (hierna: de Richtlijn) vastgesteld op € 496, waarbij zij twee punten heeft toegekend voor het beroepschrift en de zitting en een wegingsfactor 0,5 heeft toegepast, omdat het beroep alleen gegrond wordt verklaard vanwege de in bezwaar toegekende proceskostenvergoeding.
3 Geschil
In geschil is of de Rechtbank terecht bij het vaststellen van de vergoeding van de vergoeding als wegingsfactor voor het gewicht van de zaak 0,5 heeft aangehouden.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend.
De heffingsambtenaar beantwoordt deze bevestigend.