Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 11-07-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:5911, 16/00182 t/m 16/00195
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 11-07-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:5911, 16/00182 t/m 16/00195
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 11 juli 2017
- Datum publicatie
- 28 juli 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2017:5911
- Zaaknummer
- 16/00182 t/m 16/00195
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Verzwegen buitenlandse bankrekening. Inkeerder. Navorderingsaanslagen zijn voortvarend opgelegd.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummers 16/00182 tot en met 16/00195
uitspraakdatum: 11 juli 2017
Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 31 december 2015, nummers AWB 14/322, 14/325, 14/326, 14/327, 14/331, 14/334, 14/335, 14/337, 14/339, 14/341 tot en met 14/344 en 14/347, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende zijn de volgende belastingaanslagen opgelegd:
- -
-
navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor de jaren 1997 tot en met 2000 en 2002 tot en met 2006;
- -
-
aanslagen IB/PVV voor de jaren 2007 en 2008;
- -
-
navorderingsaanslagen vermogensbelasting (hierna: VB) voor de jaren 1998 tot en met 2000.
De Inspecteur heeft bij het opleggen van de (navorderings)aanslagen heffingsrente in rekening gebracht en vergrijpboetes opgelegd.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de (navorderings)aanslagen, beschikkingen heffingsrente en de boetes over de jaren 2002 tot en met 2007 verminderd en de overige (navorderings)aanslagen en beschikkingen gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de navorderingsaanslagen IB/PVV 1997 en VB 1998 en de daarmee samenhangende beschikkingen heffingsrente en boetebeschikkingen vernietigd, de overige boetebeschikkingen verminderd tot 80% van de nagevorderde of meer verschuldigde belasting en de overige beroepen ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2017. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende is gehuwd. Hij heeft van 17 juli 1991 tot en met 2005 in Duitsland een rekening aangehouden bij de [a-bank] .
Belanghebbende heeft de bedragen die hij op deze rekening en de daarmee samenhangende rekeningen bij de [a-bank] aanhield, niet aangegeven in zijn aangiften IB/PVV.
Op 31 december 1999 stond op een depot een saldo van DM 414.754,84 en op 11 december 2003 is een bedrag van € 206.271 opgenomen.
Belanghebbende heeft in 2002 een stuk bouwgrond gekocht aan de [a-straat] te [Z] . Hij heeft hierop een woning laten bouwen met een inhoud van ongeveer 3500 m3.
In de aangifte IB/PVV 2004 heeft belanghebbende vermeld dat de woning aan de [b-straat] 16 te [A] tot en met 6 april 2004 zijn eigen woning was en dat vanaf 7 april 2004 de woning aan de [a-straat] 9 te [Z] zijn eigen woning is. De in de aangifte IB/PVV 2004 vermelde WOZ-waarde van laatstgenoemde woning is € 841.765. De ondergrond van de woning in [Z] heeft belanghebbende in 2002 gekocht.
Bij brief van 7 april 2006, ontvangen door de FIOD-ECD op 20 april 2006, heeft de Duitse belastingdienst op basis van de richtlijn 77/799/EEG in het kader van een zogenoemde spontane gegevensuitwisseling aan de FIOD-ECD microfiches verstrekt. Deze brief vermeldt dat de microfiches gegevens bevatten over rekeningen van ongeveer 10.000 inwoners van Nederland bij de [a-bank] AG (hierna: [a-bank] ). De microfiches vermelden namen, adressen en rekeningnummers bij deze bank, maar geen saldi van de rekeningen. Naar aanleiding van de bij deze brief verstrekte gegevens hebben de FIOD-ECD en de Belastingdienst een onderzoek ingesteld.
Bij brieven van 21 april 2008 en 6 juni 2008 heeft de Inspecteur aan belanghebbende medegedeeld dat uit stukken blijkt dat hij gerechtigd is (geweest) tot vermogen in het buitenland en is verzocht om nadere informatie. Daarbij heeft de Inspecteur belanghebbende erop gewezen dat hij verplicht is de gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken en dat de Inspecteur zich zal beroepen op omkering van de bewijslast indien belanghebbende geen informatie verstrekt. In reactie hierop heeft belanghebbende bij brief van 20 mei 2008 aangegeven dat hij zich beroept op het nemo-tenetur-beginsel en de vragen daarom niet zal beantwoorden.
De FIOD-ECD heeft bij brief van de Inspecteur met dagtekening 2 oktober 2008 een verzoek om informatie gedaan bij de Duitse autoriteiten ter zake van door belanghebbende (in het verleden) aangehouden bankrekeningen of depots bij de [a-bank] . Na een herinnering daartoe op 23 april 2009 hebben de Duitse autoriteiten bij brief van 25 mei 2009, ontvangen door de FIOD-ECD op 18 juni 2009, informatie toegezonden. Uit de brief blijkt dat depotgegevens over de aan 31 december 1999 voorafgaande periode ontbreken omdat de wettelijke bewaartermijn daarvoor is verstreken.
Bij brief van 13 juli 2009 heeft de Inspecteur aan belanghebbende medegedeeld dat hij de beschikking heeft gekregen over bankstukken van de rekening op naam van belanghebbende en verzocht om nadere informatie. In reactie hierop heeft belanghebbende bij brief van 30 juli 2009 nogmaals aangegeven dat hij zich beroept op het nemo-tenetur-beginsel en de vragen daarom niet zal beantwoorden.
De Inspecteur heeft een onderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften VB 1998 tot en met 2000 en IB/PVV 1997 tot en met 2007 van belanghebbende. De bevindingen van dit onderzoek zijn opgenomen in een rapport van 30 augustus 2009. In dit rapport heeft de Inspecteur aangekondigd dat hij navorderingsaanslagen over de jaren 1997 tot en met 2006 zal opleggen in verband met bij de [a-bank] aangehouden buitenlands vermogen. Tevens heeft de Inspecteur aangekondigd dat bij de navorderingsaanslagen boetes van 100% zullen worden opgelegd.
Bij brieven van 28 september 2009 heeft de Inspecteur zijn voornemen kenbaar gemaakt om navorderingsaanslagen IB/PVV 1997 tot en met 2006 en VB 1998 tot en met 2000 en vergrijpboetes op te leggen, alsmede bij de aanslag IB/PVV 2007 het inkomen uit sparen en beleggen te corrigeren en een boete op te leggen.
Met dagtekening 30 november 2009 zijn de navorderingsaanslagen IB/PVV en VB en de aanslag IB/PVV 2007 opgelegd. Belanghebbende heeft daartegen tijdig bezwaar gemaakt.
Belanghebbende heeft bij brief van 29 juli 2010, voor zover thans van belang, het
volgende aan de Inspecteur geschreven:
“In bovengenoemd dossier zijn met dagtekening 30 november 2007 een groot aantal navorderingsaanslagen opgelegd. Tegen deze aanslagen is op 1 december 2009 aangetekend met handtekening retour in bezwaar gekomen. In de bezwaarschriften wordt op korte termijn en voor een eventuele hoorzitting, verzocht om afschriften te ontvangen van alle op de zaak betrekking hebben stukken, alsmede van alle stukken waarop het recht tot inzage van toepassing is. Aangezien ik nu niet weet wie dit bezwaar zal behartigen en ik uit een aantal andere dossiers weet dat u regelmatig als behandelaar van bezwaar optreedt in vergelijkbare procedures, wend ik mij thans tot u. Mocht niet u maar een van uw collega’s verantwoordelijk zijn voor dit dossier, verzoek ik u beleefd deze brief door te geleiden. Sinds 1 december 2009 hebben wij taal noch teken vernomen van de Inspecteur.
De beslistermijn voor het doen van uitspraak op bezwaar is ruimschoots overschreden. Ik verzoek derhalve nogmaals op korte termijn inzage in het dossier en verdere behandeling van dit bezwaar. Mocht ik binnen afzienbare tijd niets van de Belastingdienst in Nijmegen vernemen, dan behoudt belanghebbende zich alle rechten voor om verdere stappen te ondernemen. Ook zal in een eventuele beroepsprocedure worden verzocht om een integrale proceskostenvergoeding in verband met de nalatige proceshouding van de Belastingdienst.”
De Inspecteur heeft bij brief van 16 augustus 2010 belanghebbende medegedeeld dat de bezwaren in behandeling zijn bij [B] en dat de brief van belanghebbende na het verlof van [B] aan hem zal worden voorgelegd.
Bij brief van 28 september 2010 heeft de Inspecteur zijn voornemen kenbaar gemaakt
om bij de aanslag IB/PVV 2008 het inkomen uit sparen en beleggen te corrigeren en een
boete op te leggen.
Met dagtekening 18 februari 2011 is de aanslag IB/PVV 2008 overeenkomstig de brief van 28 september 2010 opgelegd. Belanghebbende heeft daartegen tijdig bezwaar gemaakt.
Bij brief van 12 september 2013 heeft belanghebbendes gemachtigde onder meer erkend dat belanghebbende over een bankrekening bij de [a-bank] heeft beschikt. Daarbij is vermeld dat op 11 december 2003 het gehele bedrag van € 206.271 contant is opgenomen van de rekening en de rekening daarna definitief is opgeheven. Het geld is niet overgegaan naar een andere rekening, maar is in fasen uitgegeven.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 3 december 2013 de (navorderings)aanslagen IB/PVV en VB, de beschikkingen heffingsrente en de boetes over de jaren 1997 tot en met 2000 en 2008 gehandhaafd. De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 20 maart 2014 de (navorderings)aanslagen IB/PVV, de beschikkingen heffingsrente en de boetes over de jaren 2002 tot en met 2007 verminderd. De door belanghebbende verschuldigde bedragen in euro’s (belasting, boete en heffingsrente) na de uitspraken op bezwaar zijn, voor zover in hoger beroep nog van belang, als volgt weer te geven (waarbij voor de jaren 2007 en 2008 de in geschil zijnde IB/PVV respectievelijk € 1.421 en € 1.477 bedraagt):
Jaar 1998 1999 2000 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008
IB/PVV 4.460 5.340 6.617 1.687 1.492 1.264 1.314 1.367 70.721 18.316
boete 4.460 5.340 6.617 1.687 1.492 1.264 1.314 1.367 1.421 1.477
rente 1.865 2.074 2.329 481 385 282 260 212 2.578 131
VB 1.411 1.727
boete 1.411 1.727
rente 548 608
3 Geschil
In geschil is of de (navorderings)aanslagen, boetebeschikkingen en beschikkingen heffingsrente terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil:
- -
-
of de Inspecteur bij de navorderingsaanslagen IB/PVV 1998 tot en met 2006 en VB 1999 en 2000, die zijn opgelegd met gebruikmaking van de verlengde navorderingstermijn van artikel 16, vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), het Europese evenredigheidsbeginsel heeft geschonden (onvoldoende voortvarend is geweest bij het opleggen van deze navorderingsaanslagen),
- -
-
of de Inspecteur met betrekking tot de (navorderings)aanslagen voor de jaren 2003 en later de door hem voorgestane correcties aannemelijk heeft gemaakt,
- -
-
of de Inspecteur met betrekking tot de vergrijpboetes opzet aannemelijk heeft gemaakt en
- -
-
of belanghebbende recht heeft op een dwangsommen vanwege het niet doen van uitspraak op de bezwaren tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV 1997 tot en met 2006 en VB 1998 tot en met 2000 en de aanslag IB/PVV 2007. Daarbij is onder meer in geschil of de brief van 29 juli 2010 is aan te merken als een ingebrekestelling in de zin van artikel 4:17, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).