Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 31-01-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:635, 16/00342

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 31-01-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:635, 16/00342

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
31 januari 2017
Datum publicatie
3 februari 2017
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2017:635
Zaaknummer
16/00342

Inhoudsindicatie

Recht op prestatiebeurs voor kind staat in de weg aan aftrek voor uitgaven van levensonderhoud voor ouder.

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Leeuwarden

Nummer 16/00342

uitspraakdatum: 31 januari 2017

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 4 februari 2016, nummer LEE 15/2918, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 41.412 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.777. Bij beschikking is € 179 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.2

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.

1.3

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 4 februari 2016 ongegrond verklaard.

1.4

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5

Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.

1.6

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 december 2016 te Leeuwarden. Daarbij is verschenen en gehoord [A] , gemachtigde van belanghebbende. Namens de Inspecteur zijn verschenen mr. [B] en mr. [C] .

1.7

De gemachtigde van belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

Tot het gezin van belanghebbende behoorden in het onderhavige jaar 2011 twee kinderen, te weten een dochter, geboren [in] 1991, en een zoon, geboren [in] 1993. De dochter ontving in 2011 van de Dienst Uitvoering Onderwijs (hierna: DUO) een basisbeurs voor een thuiswonende student aan het hoger beroepsonderwijs. De zoon ontving vanaf het tweede kwartaal van 2011 van de Duo een basisbeurs voor een thuiswonende student aan het middelbaar beroepsonderwijs. Belanghebbende heeft in belangrijke mate bijgedragen aan de kosten van het levensonderhoud van deze kinderen.

2.2

Belanghebbende heeft aangifte in de IB/PVV gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.512. Zij heeft hierbij een bedrag van € 5.310 in aftrek gebracht wegens uitgaven voor levensonderhoud van kinderen jonger dan 30 jaar. Hiervan heeft € 2.800 (4 kwartalen x € 700) betrekking op de dochter en € 2.510 (eerste kwartaal € 410, 3 kwartalen x € 700) op de zoon. Daarnaast heeft zij aangifte gedaan van een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.777.

2.3

Bij het vaststellen van de aanslag in de IB/PVV heeft de Inspecteur het aangeven belastbare inkomen uit werk en woning verhoogd met € 4.900 tot € 41.412. De aftrek wegens uitgaven voor levensonderhoud van de dochter heeft de Inspecteur geheel geweigerd omdat zij het gehele jaar 2011 een basisbeurs heeft ontvangen. De aftrek voor uitgaven voor levensonderhoud voor de zoon heeft de Inspecteur slechts voor het eerste kwartaal van 2011 toegestaan, omdat de zoon vanaf het tweede kwartaal een basisbeurs heeft ontvangen. Het inkomen uit sparen en beleggen is overeenkomstig de aangifte vastgesteld op € 3.777.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In geschil is of belanghebbende recht heeft op aftrek wegens uitgaven voor levensonderhoud van haar kinderen voor een hoger bedrag dan € 410.

3.2

Belanghebbende voert voor haar standpunt aan dat een basisbeurs niet valt onder de aftrekbeperking van een prestatiebeurs als bedoeld in artikel 6.14, lid 1, onder c, van de wet IB 2001, zoals dat voor het onderhavige jaar gold. Daarnaast voert zij aan dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan zij zich gedrongen heeft gevoeld uitgaven voor levensonderhoud van de kinderen voor haar rekening te nemen. Zij wijst erop dat de vooruitzichten voor haar dochter op de arbeidsmarkt onzeker waren. Omdat de dochter op enige termijn een woning wilde kopen en een studieschuld daarvoor een belemmering kon vormen, wilde de dochter geen geld voor haar levensonderhoud lenen. De zoon lijdt aan taaislijmziekte en een storing in het autismespectrum. Hierdoor zal hij niet in staat zijn in de toekomst een inkomen te verdienen waarmee hij een eventuele studieschuld zal kunnen aflossen. Tevens wijst belanghebbende erop dat de kinderen weinig inkomen en vermogen hebben en dat de basisbeurs onvoldoende is om de kosten van levensonderhoud en studie te voorzien.

3.3

De Inspecteur heeft aangevoerd dat belanghebbende geen aanspraak op aftrek kan maken omdat beide kinderen recht hebben op een basisbeurs.

3.4

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vaststelling van het belastbare inkomen uit werk en woning op € 36.512. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing